lw = de, het, een
znw = mensen, dieren, dingen, planten en namen
bnw = zegt iets over een znw (de lieve hond - de hond is lief)
ww = dingen die je kunt doen
- hww = hulpwerkwoord, helpt het belangrijkste ww in de zin
- zww = zelfst. werkwoord = belangrijkste ww (vaak achterin)
vz = kast- en oorlogswoorden (voor de kast, achter de kast, na de oorlog)
pers. vnw. = staat in plaats van een naam of persoon (hij, ik, jullie)