Instinkers

"Instinkers"
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

"Instinkers"

Slide 1 - Slide

voorbereiding proefwerk
We gaan 4 valkuilen ("instinkers") bespreken die je op het proefwerk Nederlands tegen kan komen:
  1. Is dit nu het lidwoord een, of niet?
  2. Is dit nu het lidwoord het, of niet? 
  3. Hetzelfde woord kan een zelfstandig naamwoord of een werkwoord zijn.
  4. Gebruik uitsluitend de komma als dat nodig is.

Slide 2 - Slide

Leerdoel
Aan het eind van de les weet je welke valkuilen je tijdens het proefwerk Nederlands kan tegen komen.
Je kent de goede antwoorden.

Slide 3 - Slide

"een" - lidwoord en soms ........?

Slide 4 - Slide

Vergelijk de zinnen:
Zin 1 :          In de verte loopt een jongen.
Zin 2:          Een van de meisjes draagt een gele jas.

In zin 1 is een een lidwoord. Het hoort bij het ZN jongen.
In zin 2 is Een een telwoord; het lidwoord van meisjes = de.

een = lidwoord (een jongen, een jas); Een = telwoord  (1, 2, 3, 4, ..)

Slide 5 - Slide

EEN - lidwoord of telwoord ?
Ik zag een jongen op straat.
A
lidwoord
B
telwoord

Slide 6 - Quiz

EEN - lidwoord of telwoord ?
Ik zag een van de jongens op straat.
A
lidwoord
B
telwoord

Slide 7 - Quiz

EEN - lidwoord of telwoord ?
In de winkel kocht hij een pen.
A
lidwoord
B
telwoord

Slide 8 - Quiz

EEN - lidwoord of telwoord ?
In de winkel kocht hij drie potloden en maar een pen.
A
lidwoord
B
telwoord

Slide 9 - Quiz

EEN
Conclusie:
Meestal is het woord EEN een lidwoord. 
Soms is EEN een telwoord.

Slide 10 - Slide

"het" - lidwoord en soms ........?

Slide 11 - Slide

Vergelijk de zinnen:
Zin 1 :          In de verte zie ik het paard lopen.
Zin 2:          Het is wel vaker gebeurd.

In zin 1 is het een lidwoord. Het hoort bij het ZN paard.
In zin 2 is het geen lidwoord; het hoort niet bij een ZN (die zijn er niet).

Slide 12 - Slide

HET - lidwoord of niet ?
Hij deed het hek open.
A
wel lw
B
geen lw

Slide 13 - Quiz

HET - lidwoord of niet ?
Hoe is het vandaag gegaan?
A
wel lw
B
geen lw

Slide 14 - Quiz

HET - lidwoord of niet ?
Hij zag het gevaar niet.
A
wel lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 15 - Quiz

HET - lidwoord of niet ?
Hij heeft het niet gedaan.
A
wel lw
B
geen lw

Slide 16 - Quiz

HET - lidwoord of niet ?
Het is maar dat je het weet.
(2x het)
A
2x wel lw
B
1x wel, 1x niet
C
2x geen lw

Slide 17 - Quiz

HET
Conclusie:
Meestal is het woord HET een lidwoord. Het staat dan voor een zelfstandig naamwoord.
Soms is HET geen lidwoord; het staat dan ook niet voor een zelfstandig naamwoord.

Slide 18 - Slide

Zelfstandig naamwoord of werkwoord ?

Slide 19 - Slide

Vergelijk de zinnen:
Zin 1 :         Op de steile helling kan je makkelijk vallen.
Zin 2:          Om de muizen te verjagen kocht hij een vallen .

In zin 1 is vallen een werkwoord: vallen is een doe-woord.
In zin 2 is vallen een zelfstandig naamwoord: vallen is een naam van een ding.

Slide 20 - Slide

ZN of WW?
Bij de HEMA kocht zij drie kammen.
A
kammen = zn
B
kammen = ww

Slide 21 - Quiz

ZN of WW?
Daarmee kan zij haar haar kammen.
A
kammen = zn
B
kammen = ww

Slide 22 - Quiz

ZN of WW?
Zullen wij samen naar school fietsen?
A
fietsen = zn
B
fietsen = ww

Slide 23 - Quiz

ZN of WW?
In de stalling staan veel fietsen.
A
fietsen = zn
B
fietsen = ww

Slide 24 - Quiz

Komma, alleen als het moet!

Slide 25 - Slide

4x komma:
  1. bij een opsomming
  2. na een aanspreking
  3. tussen twee persoonsvormen (twee zinnen)
  4. voor want, maar, omdat

Slide 26 - Slide

Let op:
Als je een zin krijgt met geen van de 4 gevallen, dan zet je ook geen komma in die zin !!!

Slide 27 - Slide

Wel of geen komma?
Karim kun je even stil zijn?
A
wel komma
B
geen komma

Slide 28 - Quiz

Karim, kun je even stil zijn?
Wel een komma, omdat ......
A
opsomming
B
aanspreking
C
2x persoonsvorm
D
want maar omdat

Slide 29 - Quiz

Wel of geen komma?
Ik koop dadelijk een boek een pen en een gum.
A
wel komma
B
geen komma

Slide 30 - Quiz

Ik koop dadelijk een boek een pen en een gum.
Wel een komma, omdat ......
A
opsomming
B
aanspreking
C
2x persoonsvorm
D
want maar omdat

Slide 31 - Quiz

Wel of geen komma?
Toen het donker was zag ik een vallende ster.
A
wel komma
B
geen komma

Slide 32 - Quiz

Toen het donker was zag ik een vallende ster.
Wel een komma, omdat ......
A
opsomming
B
aanspreking
C
2x persoonsvorm
D
want maar omdat

Slide 33 - Quiz

Wel of geen komma?
Voor het weekendje weg pakte ik mijn spullen in.
A
wel komma
B
geen komma

Slide 34 - Quiz

Wel of geen komma?
We maken een surprise omdat het Sinterklaas is.
A
wel komma
B
geen komma

Slide 35 - Quiz

We maken een surprise omdat het Sinterklaas is.
Wel een komma, omdat ......
A
opsomming
B
aanspreking
C
2x persoonsvorm
D
want maar omdat

Slide 36 - Quiz

Pas op voor de "instinkers"!

Slide 37 - Slide

Huiswerk
Maken Test je Zelf (nog een keer)
van paragraaf 2.7 en 2.8

Slide 38 - Slide

Wat vond je van deze les ?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll