This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Programma van vandaag
Het woordje 'er'
Disk Taak 4 en taak 2, interview over beroep
Slide 2 - Slide
Het woordje 'er'
In tijd en plaats
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Video
Dus: het woordje 'er' gebruik je:
Op de plek van hier of daar:
Ik woon in Hoofddorp, ik woon er al lang.
Er zit een gat in je sok, hoelang zit dat gat er al?
Ik ben de klas uitgestuurd, ik mag er niet meer in.
Er staat altijd achter de persoonsvorm.
Slide 6 - Slide
Verbeter deze zin met het woord er : Mijn broer is al lang.
Slide 7 - Open question
Verbeter deze zin met het woord er : Ik durf niet heen.
Slide 8 - Open question
Geef antwoord met het woord er : Was de kermis in Hoofddorp?
Slide 9 - Open question
Geef antwoord met het woord er : Ben je in Parijs geweest?
Slide 10 - Open question
Geef antwoord met het woord er : Waren jullie in de les?
Slide 11 - Open question
Geef antwoord met het woord er : Ligt mijn telefoon in de klas?
Slide 12 - Open question
Dus: het woordje 'er' gebruik je:
Als het gaat om een hoeveelheid:
Heb jij knikkers? Ja, ik heb er drie.
Hoeveel mensen komen er?
Was er veel geld over?
Er staat altijd achter de persoonsvorm.
Slide 13 - Slide
Verbeter deze zin met het woord er : Heb jij een pen? Nee, ik heb geen.
Slide 14 - Open question
Verbeter deze zin met het woord er : Hoeveel leerlingen zijn op school?
Slide 15 - Open question
Verbeter deze zin met het woord er : Waar zijn de worstjes? Ik heb geen op.
Slide 16 - Open question
Geef antwoord met het woord er : Mag ik je pen lenen?
Slide 17 - Open question
Geef antwoord met het woord er : Hebben jullie een euro voor mij?
Slide 18 - Open question
Geef antwoord met het woord er : Hoeveel fouten heb je?
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Maak een zin met het vraagwoord 'waar'.
Slide 22 - Open question
Maak een zin met het vraagwoord 'waarom'.
Slide 23 - Open question
Maak een zin met het vraagwoord 'welke'.
Slide 24 - Open question
Maak een zin met het vraagwoord 'hoe'.
Slide 25 - Open question
Disk
Beroepen interview
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Maak een open vraag.
Slide 29 - Open question
Maak een gesloten vraag.
Slide 30 - Open question
Beroepen interview
Bereid een interview voor.
Je gaat iemand interviewen over zijn of haar beroep. Je ziet een lijst met personen. Vraag hem of haar of je een interview mag houden. Bedenk zes vragen die je wil stellen. Maak vragen die beginnen met een vraagwoord. Dit zijn bijvoorbeeld: wie, waarom, waarover, welk of welke, wat en wanneer. Schrijf de vragen op..
Slide 31 - Slide
Stap 1
Zoek contact met de persoon die je gaat interviewen.
Stuur een e-mail
Stel je kort voor
Vertel waarvoor je mailt
Stel een datum en tijd voor, vertel ook dat het interview via teams of zoom zal zijn
Sluit goed af
Slide 32 - Slide
Beroepen
Danielle, kinderpsycholoog
Vicky, Isha
Gerlinde, dokter
Hannah
Maaike, leerkracht basisonderwijs
Louisa
Jill, dokter
Ace, Didi
Esmee, danseres en model
Victoria
Anne- Marie, directeur basisschool
Tvisha
Andreas, leerkracht basisonderwijs
Emiliano
Kaya, journalist
Hailey
Slide 33 - Slide
Stap 2
Maak tenminste 6 vragen, dit moeten open vragen zijn.
Slide 34 - Slide
Stap 3
Houd het interview, neem het gesprek op met je mobieltje (dat moet je wel even vragen aan de persoon die je interviewt)