ZM3 NK Kapitel 4 E/ extra luisteren

Willkommen Mavo 3
Woche 9 - Stunde 1
Grammatik
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Willkommen Mavo 3
Woche 9 - Stunde 1
Grammatik

Slide 1 - Slide

Check-in
  1. Ga op je plaats zitten.
  2. Leg je spullen op tafel.
  3. Pak je mobiel in het zakkie en doe het in je rugzak/tas.
  4. Wacht rustig tot de les begint.

Slide 2 - Slide

Heute
Am Ende dieser Stunde ...
  • ... kan ik het persoonlijke voornaamwoord in de 3e en 4e naamval toepassen.

Slide 3 - Slide

Persoonlijk voornaamword (Personalpronomen)?
  • ich
  • du
  • er/ sie/ es
  • wir
  • ihr
  • sie/ Sie 

Slide 4 - Slide

Grammatik A, Seite 27

Slide 5 - Slide

Ontleden
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of een lijdend voorwerp in de zin gaat. 

Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen. 

Slide 6 - Slide

De 1e naamval of Nominativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp in de zin is.
De 1e naamval (= Nominativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp in de zin is.

Ik ga naar de dokter. 

Ich gehe zum Arzt. 
Ik is het onderwerp in de zin. 
Het onderwerp vindt je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde?

Wie gaat? = ik = ich

Slide 7 - Slide

De 4e naamval (= Akkusativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp in de zin is.

De dokter opereert mij.  

Der Arzt operiert mich
mij is het lijdend voorwerp in de zin. 
Het lijdend voorwerp vindt je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde+onderwerp?

Wie opereert de dokter? = mij = mich

Slide 8 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
  • durch - door
  • für - voor
  • gegen - tegen
  • ohne - zonder
  • um - om
  • bis - tot
  • entlang - langs
uitleg

Slide 9 - Slide

Eine Übersicht
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie/Sie

Slide 10 - Slide

Profielkeuzeformulier
An die Arbeit!
timer
15:00
  • Aufgabe 15, Seite 26
  • Aufgabe 17, Seite 27
  • Aufgabe 18, Seite 28

Slide 11 - Slide

3e naamval

Slide 12 - Slide

Grammatik B, Seite 29

Slide 13 - Slide

1e naamval: het onderwerp
4e naamval: het lijdend voorwerp
3e naamval: het meewerkend voorwerp

voorbeeld: Ich habe (haar) Blumen gegeben.
aan/voor wie? -> haar -> mw (= 3e naamval) = ihr



uitleg
Help! Ik kan niet ontleden!
ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij
u
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mij
jou
hem
haar
het
ons
jullie
hun
u
3e
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie

Slide 14 - Slide

Voorzetsels met de 3e naamval:

aus - uit                     außer - behalve
bei - bij                      entgegen - tegemoet
mit - met                  gegenüber - tegenover
nach - na + naar
seit - sinds
von - van
zu - naar
Ich habe das (met haar) gemacht.

mit (= 3e naamval) = ihr
uitleg

Slide 15 - Slide

Stap 1:
Ik kijk of er een voorzetsel staat.
ja -> 3e naamval
nee -> stap 2

Stap 2:
Ik ga de zin ontleden:
ond (1e naamval)  lv (4e naamval)   mw (3e naamval)
Stappenplan - hoe los ik de naamvallen op?
uitleg

Slide 16 - Slide

1.  (zij) hat (met hem) gesungen.

ond +1 = sie
mit +3 = ihm

2.  (hij) hat den Ball (naar jullie) geworfen.

ond (= 1e naamval) = er
zu (= 3e naamval) = euch
uitleg

Slide 17 - Slide

Profielkeuzeformulier
An die Arbeit!
timer
12:00
  • Aufgabe 20, Seite 28
  • Aufgabe 22, Seite 29/30
  • Aufgabe 25, Seite 30

Slide 18 - Slide

Hören: Verabredungen
Zwei Videos die über das Thema 'Verabredungen' gehen.
Hört gut zu.
Nach jedem Video stelle ich ein paar Fragen.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Hausaufgaben
Machen:
/

Lernen:
- Lernliste N-D, Seite 48 (t/m 'Lust haben auf')

Slide 23 - Slide