het is vreemd dat jullie … geven, … dat jullie … willen
het was nodig dat hij het koor bekostigde
Slide 27 - Slide
C. Bijwoord
1 a ἀεί r. 8, 16
οὔπω r. 9, 12
ἤδη r. 11
ἔτι r. 15
νῦν r. 16, 17
τότε r. 17
1 b a bijwoord b bijvoeglijk naamwoord
Slide 28 - Slide
6.A Συμβουλή
1 a op het feit dat de aangeklaagde paardrijdt, en dat hij een vak uitoefent
b nee, hij trekt ook de conclusies dat de aangeklaagde dus niet invalide is en dat hij de uitkering niet nodig heeft voor zijn levensonderhoud
2 a ptc. praes. act., acc. ev mnl.
b bijvoorbeeld: hij zag me bestijgen; hij zag dat ik besteeg
Slide 29 - Slide
6.A Συμβουλή
3 opwekken van medelijden; laten zien dat hij een fatsoenlijke man is; de lachers op zijn hand krijgen (οὔπω)
4 a met οὐδέν achteraan komt het sterker aan bij de toehoorder door het verrassingseffect.
b met puntjes erachter: οὐδέν… of … οὐδέν
c παῖδες δέ μοι οὔπω εἰσίν r. 9
Slide 30 - Slide
6.A Συμβουλή
5 a Volgens de tekst van de wet (‘zodat ze geen enkele arbeid kunnen verrichten’) is dit al te veel en zou hij geen recht hebben op een uitkering.
b de opbrengsten zijn te gering om van te leven, ἀργύριον δὲ ἄλλο μοι οὐκ ἔστιν πλὴν τούτου
6 bijvoorbeeld: situatie kan sinds de jeugd veranderd zijn; er kan een andere wet gekomen zijn
Slide 31 - Slide
6.A Συμβουλή
7 bijvoorbeeld: misschien is hij niet rijk genoeg om een koor te bekostigen, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat hij zo weinig heeft dat hij voor een uitkering in aanmerking komt
Slide 32 - Slide
6.A Oefening 1
1 ja
2 nee
3 ja
4 nee
5 nee
Slide 33 - Slide
6.A Oefening 1
6 ja
7 nee
8 ja
9 nee
10 ja
Slide 34 - Slide
6.A Oefening 2
1 εἶναι De aanklager zegt dat ik vermogend ben.
2 ψεύδεται De aanklager liegt.
3 βούλεσθε Mannen, waarom willen jullie niet luisteren.
4 προβαίνειν Het was nodig dat wij verder gingen./ Wij moesten verder gaan.
5 ὤν Mijn leven is nu eenmaal moeilijk.
6 πείθεσθαι Het is noodzakelijk dat de kinderen hun vaders gehoorzamen.
Slide 35 - Slide
6.A Oefening 3
1 a.c.i. (acc. ἔμ’) De aanklager beweerde dat ik het geld van de stad ten onrechte krijg.
2 a.c.i. (acc. τὸν ἄνδρα) Ik zeg dat de man liegt.
3 na δύναμαι Ik kan niet leven zonder het geld.
4 na βούλεσθε Waarom willen jullie hem geloven?
Slide 36 - Slide
6.A Oefening 3
5 als znw. Het weven was werk van vrouwen.
6 a.c.i. (acc. ὑμᾶς) Het is niet rechtvaardig dat jullie mij het geld niet willen geven.
7 a.c.i. (acc. τοὺς πλουσίους πολίτας) Het is nodig dat de rijke burgers die dingen verzorgen.
Slide 37 - Slide
Opdracht bij de tekst
Kleur in elke zin:
De persoonsvorm.
Andere werkwoordsvormen in een andere kleur.
Alle Nominativi in een andere kleur.
Alle directe en indirecte objecten ieder in een andere kleur.