adverbs & adjectives

bijvoeglijke naamwoorden  & bijwoorden  
K3 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
engelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

bijvoeglijke naamwoorden  & bijwoorden  
K3 

Slide 1 - Slide

wat gaan wij vandaag doen?
korte uitleg + oefenen
samen opdracht maken
huiswerk 

Slide 2 - Slide

doelen van de les 

-  aan het einde van de les weten we het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord

- aan het einde van de les weten we hoe we deze moeten toepassen.

Slide 3 - Slide

bijvoeglijk naamwoord & bijwoord
woorden die iets zeggen over een ander woord.

that girl is beautiful 
that girl sings beautifully 

he is a quick runner
he runs quickly 



Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord?
om een zelfstandig naamwoord te beschrijven 

de witte telefoon -> the white phone
een mooi huis -> a beautiful house 
een dure telefoon -> an expensive phone

voorbeelden: slow, beautiful, quick, complete, white, expensive

Slide 5 - Slide

bijwoord 
om een werkwoord te beschrijven 
het is net als een bijvoeglijk naamwoord, alleen staat er vaak -ly achter

ik droom stilletjes     - I dream quietly 


 voorbeelden:  slowly, beautifully, quickly, completely


Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Bijwoord

extremely 
beautiful
amazing
beautifully
red
gently
carefully
slow

Slide 7 - Drag question

bijwoorden 
bijwoorden zeggen iets over het werkwoord.  (de manier hoe iets word gedaan). 


- he walks quickly 

- you sing beautifully

bijvoeglijk
naamwoorden   
  
Zeggen iets over een zelfstandig naamwoordmens, dier of ding 

- he has a red car .

- That girl is beautiful 



Slide 8 - Slide

Bijwoorden
eindidgen bijna altijd op  -ly

Maar let op: sommige bijwoorden hebben een eigen vorm:
good > is als bijwoord  well
He is a good person  -
He speaks  Englisch well 
 
He runs fast ( niet fastly)

Slide 9 - Slide

even oefenen 
kies tussen de juiste vorm bijvoeglijk naamwoord of bijwoord 

- could you please drive more slow/slowly 
- his room is always very neat/neatly 
- he played the game good/well
- Sam was a brave/bravely man 

Slide 10 - Slide

that teacher always helps you quickly/quick
A
quickly
B
quick

Slide 11 - Quiz

I like to live in a clean/cleanly house
A
clean
B
cleanly

Slide 12 - Quiz

samen opdracht 8 maken
unit 6.4
blz 154
opdracht 8

Slide 13 - Slide

vragen 
- zegt het iets over het zelfstandig ( waar je de, het en en voor zet)
- zegt het iets over een werkwoord?
- bij am/ are/ is altijd zelfstandig naamwoord 

Slide 14 - Slide

huiswerk
leren blz 120/121
maken unit 5.3 opdracht 2, 3, 4 ,5 & 6 

Slide 15 - Slide