- Om te kunnen bewegen en goed te werken heeft jouw lichaam energie nodig
- Eten en drinken
- Jouw lichaam is een batterij
1 / 13
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat is energie?
- Om te kunnen bewegen en goed te werken heeft jouw lichaam energie nodig
- Eten en drinken
- Jouw lichaam is een batterij
Slide 1 - Slide
Je moet eten en drinken omdat je energie nodig hebt
A
ja
B
nee
Slide 2 - Quiz
Hoe meet je energie?
- De hoeveelheid energie in je eten en drinken wordt gemeten in kilocalorieën (kcal)
- Elk voedingsmiddel heeft andere hoeveelheid energie
- calorieën is de korte term voor kilocalorieën
Slide 3 - Slide
Hoe meet je energie?
A
in kilometers
B
in grammen
C
in procenten
D
in kilocalorieën
Slide 4 - Quiz
Hoe krijg je energie?
Energie zit in de 3 voedingsstoffen:
Koolhydraten, eiwitten en vetten
Slide 5 - Slide
Hoe verbruik je energie?
Je lichaam verbruikt energie. Ook als je slaapt of stilzit verbruik je energie.
Je lichaam is altijd aan het werk.
Hoe meer je beweegt, hoe meer energie je verbruikt.
Slide 6 - Slide
Welke stelling is juist?
A
Als je rent verbruik je meer energie dan als je rustig loopt
B
Als je slaapt verbruik je geen energie
C
Allebei de antwoorden zijn goed
Slide 7 - Quiz
Het nut van etiket
Veel informatie over wat er in een voedingsmiddel zit, staat op een etiket; houdbaarheidsdatum, hoeveel voedingsstoffen er in zitten.
Slide 8 - Slide
Voedingswaardetabel
De voedingswaardetabel geeft aan hoeveel energie, eiwitten, vetten, koolhydraten en zout het product heeft.
Slide 9 - Slide
De term ''light'' producten
Als er minimaal 30% minder energie (kilocalorieën), vet of suiker in het product zit, vergeleken met het gewone product. Op de verpakking moet staan of het om energie, vet of suiker gaat.
Slide 10 - Slide
Op een zak snoep staat de term ''light'' Wat betekent dat?
A
In deze zak snoepjes zit geen suiker
B
In deze snoepjes zit minstens 30% minder suiker dan in gewone snoepjes
C
Deze snoepjes bevatten veel vezels
Slide 11 - Quiz
OPDRACHT!!!
We gaan naar de winkel en gaan 2 producten met elkaar vergelijken om te beslissen welke product ''beter'' voor je is. Je koopt een slechte'' product en 1 "betere" product en je gaat aan ons uitleggen welke van de 2 ''beter'' is en waarom.