This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Is dit een voorbeeld van een maximum- of minimumprijs
A
Maximumprijs
B
Minimumprijs
Slide 2 - Quiz
Ligt de maximumprijs boven of onder de evenwichtsprijs
A
BOVEN
B
ONDER
Slide 3 - Quiz
Bij een maximumprijs ontstaat er een .... (2 antwoorden goed)
A
aanbodoverschot
B
aanbodtekort
C
vraagoverschot
D
vraagtekort
Slide 4 - Quiz
Als de overheid een minimumprijs instelt, werkt ze de aanbieder tegen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quiz
Als de overheid een prijs van 10 eurocent per liter instelt, waar is dan sprake van?
A
Minimumprijs, vraagoverschot
B
maximumprijs, vraagoverschot
C
minimumprijs, aanbodoverschot
D
maximumprijs, aanbodoverschot
Slide 6 - Quiz
Als de overheid een prijs van 30 eurocent per liter instelt, waar is dan sprake van?
A
Minimumprijs, vraagoverschot
B
maximumprijs, vraagoverschot
C
minimumprijs, aanbodoverschot
D
maximumprijs, aanbodoverschot
Slide 7 - Quiz
Wat zijn negatieve externe effecten van te vet eten?
A
Mensen die veel vet eten, hebben meer overgewicht, zijn vaker ziek, veroorzaken kosten voor maatschappij
B
Mensen die te vet eten hebben meestal minder geld voor gezond eten. Dus te weinig inkomen
C
Producenten die te vette producten maken, moeten zich meer realiseren dat ze gezondere producten maken
Slide 8 - Quiz
De overheid neemt maatregelen om negatieve externe effecten terug te dringen door ..
A
Het verhogen van accijnzen
B
Het verhogen van de hondenbelasting
C
Het verlagen van de overheidsuitgaven
D
Het verlagen van de schulden
Slide 9 - Quiz
Een inkrimping van Schiphol kan zowel positieve als negatieve externe effecten hebben. Twee uitspraken: I. Een negatief extern effect is dat Schiphol minder omzet zal maken. II. Een postief extern effect is dat omwonenden minder last van lawaai zullen hebben.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is juist
D
Beide zijn goed
Slide 10 - Quiz
Negatieve externe effecten zitten al in de verkoopprijs van een product
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Twee beweringen over externe effecten. I. Autorijden heeft slechts negatieve externe effecten. II. Toename van het autoverkeer leidt tot een toename van maatschappelijke kosten. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 12 - Quiz
(Ingrijpen van de overheid)
Slide 13 - Slide
Waaruit bestaat de prijs van een vliegticket opgebouwd?