Adjectives and Adverbs

Welcome to English class! 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome to English class! 

Slide 1 - Slide

Adjective  >> Bijvoeglijk naamwoorden
  • Een adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord (noun
    >  The old man.                            Old zegt iets over man
    >  The pink hat.                              Pink zegt iets over hat
     We had a wonderful time    
    >  Kelly is a good swimmer
  • Een adjective staat meestal direct voor de noun. Maar soms ook erna.
    >  The man is old.
    >  The hat is pink

Slide 2 - Slide

Adverb>> Bijwoord
  • Een adverb zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord (adjective), een werkwoord (verb), een ander bijwoord (adverb) of de hele zin
    >She was incredibly angry.     incredibly zegt iets over het bijvoegl nw angry
    >She swims quickly.               quickly zegt iets over het werkwoord swims.  
    > He walks extremely well     extremely zegt iets over het bijwoord well
    >Luckily, I had enough money    luckily zegt iets over de rest van de zin

  • Adverbs komen meestal achter het woord waar het iets over zegt. 
  • Adverbs eindigen meestal, maar niet altijd, in -ly

Slide 3 - Slide

Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily

Slide 4 - Slide

Adjective or Adverb?
He is wearing ____ pants.
A
Old
B
Elderly

Slide 5 - Quiz

He is wearing old pants.
Wearing = verb
Old = adjective 
Pants = Noun 

Adjectives modify nouns.

Slide 6 - Slide

Adjective or Adverb?
It is _____ hot today!
A
Real
B
Really

Slide 7 - Quiz

It is really hot today!
really = adverb
hot = adjective
today = noun

adverbs modify adjectives, verbs or other adverbs.

In this case really tells you how hot

Slide 8 - Slide

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
beautiful > adjective
B
beautifully > adverb

Slide 9 - Quiz

Adjectives & adverbs:
She put her glasses down ...
A
careful > adjective
B
carefully > adverb

Slide 10 - Quiz

Adjectives and adverbs
They make ......... bread.
A
deliciously
B
delicious

Slide 11 - Quiz

Adjectives and adverbs
She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 12 - Quiz

Adjectives and adverbs
That is a ...... dog
A
beautiful
B
beautifully

Slide 13 - Quiz

Adjectives and adverbs
Maureen played .... and lost the game.
A
bad
B
badly

Slide 14 - Quiz

Adjectives and adverbs
This is an .... difficult game.
A
incredibly
B
incredible

Slide 15 - Quiz

Weet je al voldoende van de adverbs en adjectives en heb je deze quiz met gemak kunnen maken
A
Ja, deze quiz was een makkie
B
Nee ik moet nog meer leren
C
Het was te doen, extra uitleg nodig.
D
Ik snap er niets van!

Slide 16 - Quiz

Homework
Unit 5 • Lesson 5 

Slide 17 - Slide