Herhaling zinsontleding + wederkerend werkwoord

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm (pv)
De meeste leerlingen vinden grammatica best lastig.

We gaan daarom nog even kort oefenen.

Slide 2 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen

Aan het einde van de dag zal de docent de leerlingen uitleg geven over het huiswerk.

Slide 3 - Slide

Onderwerp (OW)
De buschauffeur vergat te stoppen bij de halte.


Wie (soms: wat) + pv = ow 

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (WG) of....? 

Marie wil met de hond gaan wandelen.
Op het grasveld zijn mijn klasgenoten aan het voetballen.

- doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets?
pv + alle andere werkwoorden = wg

Slide 5 - Slide

 ....Naamwoordelijk gezegde (NG)? 

De instructeurs zijn erg vriendelijk en behulpzaam tijdens de oefening.

- koppelwerkwoord?
- doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets
- Is het onderwerp iets dan stel je de vraag: Wat + pv + ow + overige werkwoorden. Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
- noteer NG : pv + [nw.deel] + overige werkwoorden.

Slide 6 - Slide

Basisregel gezegde
Gezegde = alle werkwoorden in de zin, dus ook de PV!

Een zin heeft altijd een gezegde!

- een werkwoordelijk gezegde
of
- een naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Slide

 Lijdend voorwerp (LV)
Aan het einde van de dag zal de docent de leerlingen uitleg geven over het huiswerk.

Wat (soms: wie) + wg + ow = lv

Slide 8 - Slide

Meewerkend voorwerp (MV)
Aan/Voor wie + wg+ ow + lv = mv


De schoolleiding stuurt alle leerlingen een brief

Slide 9 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (BWB)


Aan het einde van de dag zal de docent de leerlingen uitleg geven over het huiswerk.


Slide 10 - Slide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 11 - Slide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
1: Ik schaam me.
2: Hij ergert zich.
3: Zij wast zich.
4: Je bezeert je.
5: Ik bemoei me met jouw zaken.
6: Zij vragen zich af wat jij hier doet.
7: Wij spannen ons erg in.
8: Zij vergist zich nooit.
9: Hij heeft zich gestoten.
10: Ik heb me verbrand.
Wat valt op?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden kunnen onderverdeeld worden in
 verplicht wederkerende werkwoorden en toevallig wederkerende werkwoorden.


Verplicht wederkerende werkwoorden worden gecombineerd met een wederkerend voornaamwoord dat gelijk is aan het onderwerp
Staat het onderwerp in de derde persoon, dan is het wederkerend voornaamwoord zich. 

Aan het wederkerend voornaamwoord wordt meestal niet het nadrukkelijke -zelf toegevoegd.


Slide 14 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Een voorbeeldzin met een verplicht wederkerend werkwoord is:


Hij bemoeit zich met mijn dochter.
 
(fout: Hij bemoeit zichzelf met mijn dochter of Hij bemoeit mijn dochter.)

WG = bemoeit zich




Slide 15 - Slide


Verplicht wederkerende werkwoorden
zich bemoeien 
zich ergeren
zich gedragen
zich uit de voeten maken
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
zich vergissen
zich verschuilen
zich verslapen
zich verslikken verspreken
zich voornemen

Slide 16 - Slide

Toevallig wederkerende werkwoorden


Een voorbeeldzin met een toevallig wederkerend werkwoord is:

Hij wast zich elke dag.

(ook mogelijk: Hij wast zichzelf elke dag of Hij wast zijn auto.)

wg = wast         Lv = zich
Tip!
Bij toevallig wederkerende werkwoorden kan -zelf aan het wederkerend voornaamwoord toegevoegd worden en kan het wederkerend voornaamwoord duiden op een andere persoon, een lijdend voorwerp.

Slide 17 - Slide


Toevallig
wederkerende werkwoorden


(zich) amuseren
(zich) bezeren
(zich) aankleden
(zich) scheren
(zich) verwonden
(zich) vermaken
(zich) wassen

Slide 18 - Slide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 19 - Slide

Oefenen
Opdracht 1
  • Vanwege het arrestatiebevel houden we ons voorlopig schuil in de heuvels.
  • ow = we
  • wg = houden ons schuil


  • In vlakke gebieden blijken rivieren zich vaak te vertakken.
  • ow = rivieren
  • wg = blijken zich te vertakken

Slide 20 - Slide

Aan de slag!
Maak Oefening 1 verder af op  bladzijde 28.
Maak opdracht 2, 3 en 4 op bladzijde 29.

Slide 21 - Slide

Aan de slag!
  • Maak opdracht 4 op bladzijde 29.
  • Waarom moeten die toetsen wiskunde altijd zo moeilijk zijn?
  • ow = die toetsen wiskunde
  • ng = moeten [zo moeilijk] zijn
  • bwb = Waarom
  • bwb = altijd

Slide 22 - Slide

Aan de slag!
  • Na veertig jaar optreden heeft de zanger zijn gitaar aan de wilgen gehangen.
  • ow = de zanger
  • wg = heeft aan de wilgen gehangen
  • lv = zijn gitaar
  • bwb = Na veertig jaar optreden

Slide 23 - Slide

Aan de slag!
  • Heeft de voorzitter van het NOC de sporters hun medailles overhandigd?
  • ow = de voorzitter van het NOC
  • wg = Heeft overhandigd
  • lv = hun medailles
  • mv = de sporters

Slide 24 - Slide

Aan de slag!
  • Ons eerste afspraakje had ik me eigenlijk heel anders voorgesteld.
  • ow = ik
  • wg = had me voorgesteld
  • lv = Ons eerste afspraakje
  • bwb = eigenlijk
  • bwb = heel anders

Slide 25 - Slide