This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Waardoor ontstaat geluid?
A
alleen door trillingen
B
alleen door je stembanden
C
alleen door luidsprekers
D
alleen door het trommelvlies in je oor
Slide 7 - Quiz
Wat is de snelheid van het geluid in lucht?
A
340 m/s
B
340 km/h
C
1000 km/h
D
1224 m/s
Slide 8 - Quiz
Je loopt over straat en je ziet 2 auto's op elkaar botsen 0,3 seconde later hoor je de klap. Laat met een berekening zien op hoeveel meter afstand je van het ongeluk staat.
Slide 9 - Open question
Wat is waar? 1) Rood geeft het laagste geluid. 2) Groen is meer een pieptoon dan paars
A
Alleen 1 is waar
B
Alleen 2 is waar
C
1 en 2 zijn waar
D
1 en 2 zijn beide onwaar
Slide 10 - Quiz
Waarom maakt de viool het geluid met de hoogste toon?
Slide 11 - Open question
De eenheid van frequentie is?
A
Hertz
B
Seconde
C
Decibel
D
Meter per seconde
Slide 12 - Quiz
Wat is de formule om de trillingstijd te berekenen?
Slide 13 - Open question
Wat is de formule om frequentie te berekenen?
Slide 14 - Open question
Wat betekent frequentie?
A
Hoe hard het trilt
B
Aantal trillingen per seconde
C
Hoe hoog de toon is
D
Hoe laag te toon is
Slide 15 - Quiz
Stel de frequentie is 100Hz. Hoe lang duurt dan 1 trilling?
A
100 seconden
B
0,1
C
0,01 seconden
D
10
Slide 16 - Quiz
Laat zien met een berekening wat de frequentie is. De gehele afbeelding duurt 0,01 seconde.
Slide 17 - Open question
De eenheid van geluidssterkte is decibel. Wat is de afkorting van decibel?
A
Db
B
DB
C
db
D
dB
Slide 18 - Quiz
De (A) achter decibel geeft aan dat er rekening wordt gehouden met...
A
de afstand
B
de hoeveelheid geluid
C
de leeftijd van de persoon
D
het menselijk gehoor
Slide 19 - Quiz
Vanaf hoeveel decibel heb je kans op gehoorschade?
A
100
B
150
C
80
D
190
Slide 20 - Quiz
Er wordt een decibel meter bij een grote luidspreker gehouden. 20 Meter verderop staat ook iemand met een decibelmeter. Wat zal de man die verderop staat meten?
A
Hetzelfde aantal dB
B
Een hoger aantal dB
C
Een lager aantal dB
Slide 21 - Quiz
Wat gebeurd er in de afbeelding hiernaast met het geluid?
A
Het geluid wordt steeds harder
B
Het geluid wordt steeds zachter
C
De toonhoogte wordt steeds hoger
D
De toonhoogte wordt steeds lager
Slide 22 - Quiz
Bij de geluidsterkte heb je de gehoordrempel en de pijngrens. Wat is waar?
A
De gehoordrempel ligt bij 0 dB(A), de pijngrens ligt bij 100 dB(A)
B
De gehoordrempel ligt bij 40 dB(A), de pijngrens ligt bij 100 dB(A)
C
De gehoordrempel ligt bij 0 dB(A), de pijngrens ligt bij 140 dB(A)
D
De gehoordrempel ligt bij 40 dB(A), de pijngrens ligt bij 140 dB(A)
Slide 23 - Quiz
Tegen geluidshinder van het verkeer kunnen verschillende maatregelen worden genomen. Een voorbeeld van een maatregel bij de bron is:
A
Een geluidswal plaatsen
B
Geluidsarm asfalt gebruiken
C
Geluidsisolatie in woningen plaatsen
D
Grote bedrijfsgebouwen langs de weg plaatsen
Slide 24 - Quiz
Wat is de beste plek voor een geluidswal?
A
Bij de ontvanger
B
Bij de bron
C
Tussen de bron en de ontvanger
Slide 25 - Quiz
Laat zien met een berekening wat de frequentie is.