Naamwoordelijk gezegde

Wat is het onderwerp in de zin?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat is het onderwerp in de zin?

Slide 1 - Slide

Een aardige leraar reageert vaak met humor op problemen.

Slide 2 - Open question

Hebben de woorden 'explosie' en 'applaus' dezelfde oorsprong?

Slide 3 - Open question

Door de bombardementen stortte het gebouw volledig in.

Slide 4 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Slide 5 - Slide

Hoeft een 13-jarige geen identiteitsbewijs bij zich te hebben?

Slide 6 - Open question

Bij een overstroming kunnen giftige stoffen uit fabrieken in de natuur komen.

Slide 7 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Slide 8 - Slide

De Consumentenbond heeft voedingsmiddelen getest.
A
heeft
B
heeft getest
C
heeft voedingsmiddelen getest
D
getest

Slide 9 - Quiz

Wat zullen mensen binnenkort weer gaan verzinnen?
A
zullen gaan
B
verzinnen
C
zullen gaan verzinnen
D
zullen verzinnen

Slide 10 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Slide

  • Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is (of wordt of blijft);
  • Het bestaat uit één of meer werkwoorden en een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord;
  • Het bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel;
  • Het ww.deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een daarvan is een vorm van een koppelwerkwoord;
  • Het nw.deel bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een eigenschap, beroep of toestand aangeeft (bet). 

Slide 12 - Slide

Welke 9 koppelwerkwoorden zijn er?

Slide 13 - Mind map

De 9 koppelwerkwoorden
  1. zijn 
  2. worden
  3. blijven 
  4. blijken 
  5. lijken 
  6. schijnen 
  7. heten
  8. dunken (het dunkt mij, ik denk, het lijkt mij)
  9. vóórkomen  

Slide 14 - Slide

Op de 1000 meter wil Jorien bij het kampioenschap supersnel zijn.


Zinsdelen?
Wat is/wil Jorien zijn?

Slide 15 - Slide

Voor de natuurliefhebbers moet de safari een bijzondere belevenis zijn geweest.
A
moet
B
moet zijn geweest
C
moet bijzonder zijn geweest
D
moet een bijzondere belevenis zijn geweest

Slide 16 - Quiz

In elk geval blijkt aanleg voor een gelukkig leven erfelijk te zijn.
A
blijkt zijn
B
blijkt voor een gelukkig leven erfelijk te zijn
C
blijkt erfelijk te zijn
D
blijkt te zijn

Slide 17 - Quiz

Zouden zelfrijdende auto's in de toekomst honderd procent veilig kunnen worden?
A
zouden honderd procent veilig kunnen worden
B
zouden veilig kunnen worden
C
zouden kunnen worden
D
zouden zelfrijdende auto's kunnen worden

Slide 18 - Quiz

En nu alles door elkaar
Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Slide

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Na de tussenstop bij restaurant 'De slimme vos' bleken onze fietsen weg te zijn.
A
restaurant
B
restaurant 'De slimme vos'
C
fietsen
D
onze fietsen

Slide 21 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Na de tussenstop bij restaurant 'De slimme vos' bleken onze fietsen weg te zijn.

Slide 22 - Open question

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quiz

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 24 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Hoe laat zijn in jullie woonplaats de basisscholen eigenlijk uit?

Slide 26 - Open question

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Hoe laat zijn in jullie woonplaats de basisscholen eigenlijk uit?
A
zijn
B
zijn de basisscholen uit
C
zijn uit
D
zijn eigenlijk uit

Slide 27 - Quiz

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quiz