woordenschat hoofdstuk 5

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je leert woordbetekenissen te vinden door:
een synoniem of betekenis van onbekende woorden in de tekst te vinden, of naar een voorbeeld of een tegenstelling in de tekst te zoeken.

Slide 2 - Slide

Het woord hoopvol betekent: met veel hoop.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Het tegenovergestelde van hoopvol is hopeloos
A
niet waar
B
waar

Slide 4 - Quiz

Een ander woord (synoniem) voor betalen is
A
toepassen
B
realiseren
C
afrekenen
D
kopen

Slide 5 - Quiz

Een ander woord (synoniem) voor ondertussen is
A
al
B
echt
C
steeds
D
inmiddels

Slide 6 - Quiz

Het tegenovergestelde van smaakvol is

Slide 7 - Open question

Een ander woord (synoniem) voor realiseren is (Ik realiseerde me dat ik een miskoop had gedaan):
A
gebruiken
B
beseffen
C
voorbijgaan
D
toepassen

Slide 8 - Quiz

Hergebruiken = opnieuw gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is dan: opnieuw inrichten? En opnieuw examen doen?

Slide 10 - Open question

Een samengesteld woord bestaat uit twee (of meer) woorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

winkel

Slide 12 - Mind map

Wat betekent: ging er al iets knagen (Toen ik de winkel uitliep, ging er al iets knagen.)
A
je begon te twijfelen
B
je kreeg een vervelend gevoel
C
je had honger

Slide 13 - Quiz

Wat betekent: Een kat in de zak kopen?

Slide 14 - Open question

Een ander woord voor toepassen (vb: Je moet altijd de 3-dagenregel toepassen) is:
A
doen
B
aanschaffen
C
begaan
D
gebruiken

Slide 15 - Quiz

Een bekend woorddeel zoeken
- in een samengesteld woord: woorden die zijn samengesteld uit twee woorden (prijsverhoging/miskoop).
- bij woorden met een voorvoegsel: on = niet/zonder (onnodig), of her = opnieuw (herexamen).
- bij woorden met een achtervoegsel: loos = zonder (waardeloos), en vol = met veel (smaakvol).

Slide 16 - Slide

Wat gaan we nu doen?
Verlengde instructie voor een aantal leerlingen: 5 min.
De rest is gaat aan het werk, in je schrift. 
Iedereen opdrachten 1 t/m 5 blz. 24-26 maken: 10 min.
Je werkt in je schrift. Vragen? Je steekt je hand op, ik hoor niks.
Daarna mag er op fluistertoon worden samengewerkt, anderen hebben geen last van je: 10 min. 
Klaar? Steek je hand op.

timer
1:00

Slide 17 - Slide

Afsluiting
Je herkent delen van een woord (samengesteld of met voor- of achtervoegsel) en weet dan hoe je de betekenis van een onbekend woord kan vinden.
Je weet wat het huiswerk is: afmaken opdrachten 6 t/m 8 van hoofdstuk woordenschat.

Slide 18 - Slide