Grammatica onderbouw 29 september 2021

welkom
- huiswerk gemaakt
- vragen over leesvaardigheid?
- gaat het lukken vandaag?
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

welkom
- huiswerk gemaakt
- vragen over leesvaardigheid?
- gaat het lukken vandaag?

Slide 1 - Slide

Hoe staat het ermee?
huiswerk gemaakt, geen vragen.
huiswerk niet gemaakt, wel vragen.
huiswerk gemaakt, wel vragen.
huiswerk niet gemaakt, geen vragen.

Slide 2 - Poll

Grammatica, wat weet je nog?
Benoem het zinsdeel dat tussen haakjes staat.

Slide 3 - Slide

De bemoeizieke buurvrouw (gaf) haar buurman gisteren een grote appeltaart.
A
ww gezegde
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quiz

De bemoeizieke buurvrouw gaf (haar buurman) gisteren een grote appeltaart.
A
ww gezegde
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz

(De bemoeizieke buurvrouw) gaf haar buurman gisteren een grote appeltaart.
A
ww gezegde
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 6 - Quiz

De bemoeizieke buurvrouw gaf haar buurman gisteren (een grote appeltaart).
A
ww gezegde
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

zinsdelen
Een zinsdeel kun je in zijn geheel verplaatsen
De persoonsvorm is altijd het tweede zinsdeel (tenzij de zin vragend is)
Alles wat je voor de persoonsvorm kunt zetten, is een zinsdeel

Slide 8 - Slide

De bemoeizieke buurvrouw gaf haar buurman gisteren een grote appeltaart.
1. (aan) Haar buurman gaf de bemoeizieke buurvrouw gisteren een grote appeltaart.
2. Een grote appeltaart gaf de bemoeizieke buurvrouw gisteren aan haar buurman.
3. Gisteren gaf de bemoeizieke buurvrouw haar buurman een grote appeltaart.

Slide 9 - Slide

De persoonsvorm
- verandert als het getal van het onderwerp verandert
- verandert als de zin van tijd verandert

Slide 10 - Slide

Tijd en getal | persoonsvorm
Luuk gaat altijd op de fiets naar de voetbalclub.
Luuk ging altijd op de fiets naar de voetbalclub.
Luuk en Freek gaan altijd op de fiets naar de voetbalclub.
Luuk en Freek gingen altijd op de fiets naar de voetbalclub.

Slide 11 - Slide

VOLGORDE ZINSONTLEDEN WERKWOORDELIJK GEZEGDE


■Zoek de persoonsvorm: het woord dat van tijd verandert.
■Kijk of er nog meer werkwoorden in de zin staan: WERKWOORDELIJK GEZEGDE (WG)
■Wie of wat + wg = ONDERWERP (OND)
■Wie of wat + WG + OND. = LIJDEND VOORWERP (LV)
■Aan wie of wat + WG + OND + LV = MEEWERKEND VOORWERP (MV)
■Voorzetsel + wie of wat + WG + OND = VOORZETSELVOORWERP
■Waar, wanneer, waarom, hoe + BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)

Slide 12 - Slide

Voorzetselvoorwerp
- het voorzetsel hoort bij het werkwoord, je kunt het niet door een ander voorzetsel vervangen
- het voorzetselvoorwerp geeft antwoord op de vraag: voorzetsel wie/wat wg gezegde onderwerp
"Hij wacht op het perron op zijn vriendinnetje".
Waar wacht hij? op het perron
Op wie wacht hij? op zijn vriendinnetje

Slide 13 - Slide

bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp?
Ik reken [op jouw hulp] morgen.

A
bijwoordelijke bepaling
B
voorzetselvoorwerp

Slide 14 - Quiz

Nog vragen?
Aan de slag.
Ga naar Nieuw Nederlands, kies het juiste boek en ga naar de planning. Maak alle opdrachten uit de planning. Stel vragen door handje op te steken!!

Slide 15 - Slide