Wat moet je aan het eind van de les kennen en kunnen?
Deze les leer je het volgende over verwijswoorden:
- zn in het enkelvoud, mannelijke (m); hij, hem, zijn, deze, die
- zn in het enkelvoud, vrouwelijk (v): zij/ze, haar, deze, die
- zn in het enkelvoud, onzijdig (o): het, zijn, dit, dat
- zn in het meervoud: zij/ze, hun, deze, die