H2 - Grammatica herhalen MV, BWB, WW en NG

Welkom!
De klas |  is |  heerlijk | aan het lezen | in de les. 
 OW          WG    BWB              WG                        BWB
timer
10:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
De klas |  is |  heerlijk | aan het lezen | in de les. 
 OW          WG    BWB              WG                        BWB
timer
10:00

Slide 1 - Slide

+ herhaling MV, BWB,  NG/WG en KWW, ZWW, HWW 
+ leren en vragen stellen 
 

Doel: 
- Je verdeelt een zin in zinsdelen.
- Je kunt de zinsdelen benoemen. 
- Je kunt werkwoorden benoemen als hulp-, koppel- of zelfstandig werkwoord. 



Vandaag in de les:

Slide 2 - Slide

Vrijdag 10 februari 

Wat moet je kunnen op de repetitie?
1. je kunt zinnen opdelen in zinsdelen
2. je kunt zinsdelen benoemen: ow, pv, lv, mv, bwb, wg en ng 
3. je kunt werkwoorden onderscheiden en benoemen: hww, zww en kww
4. je kunt telwoorden benoemen (gaan we nog doen) 

Waar vind je de leerstof:
1. De Brug: zinsdelen (achterin je boek)
2. H2: grammatica woordsoorten + zinsdelen
3. H3: grammatica woordsoorten + zinsdelen
4. H4: woordsoorten (telwoorden) 




Repetitie Nederlands 

Slide 3 - Slide

www.cambiumned.nl 

Ook handig voor de repetitie! Onder oefenen kun je oefenen met zinsdelen en woordsoorten. 
Extra oefenen?

Slide 4 - Slide

Denk erover na. Schrijf jouw antwoord op in je schrift. 
Doe dat in stilte. 

Wissel als ik het zeg je antwoord uit met je buurman, je mag zachtjes praten. 

Daarna delen we het klassikaal. 
Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?

Slide 5 - Slide

Kies voor leren of uitleg
Je gaat leren voor de toets van morgen. Dat doe je als volgt:
1. Wat is je leerdoel de rest van dit uur? Wat vind je nog lastig en wil je dus leren? 
2. Dan lees je daarover eerst de theorie. Pak je boek erbij. 
3. Ga vervolgens aan de slag met oefeningen. 
4. Kijk je oefeningen altijd na. Wat had je goed en wat fout? Waarom had je iets fout? Van je fouten leer je het meest! 

Slide 6 - Slide

ACTIE? = WG
Schrijf alle werkwoorden uit de zin op. Dat is het werkwoordelijk gezegde. (Let op scheidbare ww zoals rekenen op)

Het WG kan bestaan uit 2 soorten werkwoorden:
1. hww = hulpwerkwoord = geeft de tijd aan
2. zww = zelfstandig werkwoord = is de actie 
NG of WG?
Stap 1: gebeurt er iets in de zin? Of gaat het om een toestand/eigenschap van het onderwerp? 

TOESTAND/EIGENSCHAP? NG
Schrijf alle werkwoorden uit de zin op + het naamwoordelijk deel tussen []. 

nw. deel geeft antwoord op de vraag:
wat + ow + werkwoorden? 

Het NG kan bestaan uit 2 soorten werkwoorden: 
1. hww = hulpwerkwoord = geeft de tijd aan
2. kww = koppelwerkwoord = 'zijn' 

Slide 7 - Slide

Wat is het NG? Let op: zet het nw. deel tussen [ ]

Lieke is kampioen schaken geworden

Slide 8 - Open question

Wat is het koppelwerkwoord (kww)?

Lieke is kampioen schaken geworden

Slide 9 - Open question

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die meewerkt met het onderwerp. Degene die iets krijgt of iets wordt ontnomen. Je kan er vaak een voorzetsel voor zetten (aan/voor).

Leon geeft een cadeau aan Emma.

Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.

Slide 10 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)



Stel deze vraag:
Aan wie of voor wie + wwg + O+ LV
(aan wie/voor wie+ alles)

Slide 11 - Slide

Wat is het mv?
De slager gaf zijn mening over de vleesvrije producten aan Janneke in de supermarkt.

Slide 12 - Open question

Wat is het mv?
Jan gooide de verpakking in de prullenbak toen hij de snickers op had.

Slide 13 - Open question

BWB: bijwoordelijke bepaling
Geeft in de zin het volgende aan: 
1. Waar? 
2. Wanneer? 
3. Op welke manier? 

Gisteren vierde Janneke haar verjaardag bij haar thuis. 
Janneke kreeg onmiddellijk cadeaus en die nam ze blij in ontvangst. 

Slide 14 - Slide

Wat is de bwb?
De slager gaf zijn mening over de vleesvrije producten aan Janneke in de supermarkt.

Slide 15 - Open question

Wat is de bwb?
Jan gooide de verpakking in de prullenbak toen hij de snickers op had.

Slide 16 - Open question

Leren
Je gaat leren voor de toets van morgen. Dat doe je als volgt:
1. Wat is je leerdoel de rest van dit uur? Wat vind je nog lastig en wil je dus leren? 
2. Dan lees je daarover eerst de theorie. Pak je boek erbij. 
3. Ga vervolgens aan de slag met oefeningen. 
4. Kijk je oefeningen altijd na. Wat had je goed en wat fout? Waarom had je iets fout? Van je fouten leer je het meest! 

Slide 17 - Slide

zie je hieronder een activiteit (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap / toestand (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 18 - Drag question