Grammaire Chapitre 7 H2

H2 chapitre 7
GRAMMAIRE
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H2 chapitre 7
GRAMMAIRE

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les:
  • Kan je wederkerende werkwoorden herkennen en gebruiken in een zin in het Frans.
  • Kan je het vraagwoord QUEL op de juiste wijze  gebruiken in een zin in het Frans.
  • Kan je een persoonlijk voornaamwoord met nadruk gebruiken.

Slide 2 - Slide

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Slide 3 - Slide

Veel voorkomende werkwoorden
zich douchen - se doucher
zich wassen - se laver
zich scheren - se raser
zich opmaken - se maquiller
Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!
wakker worden - se reveiller
opstaan - se lever
naar bed gaan- se coucher
tandenpoetsen - se brosser les dents
wandelen - se promener

Slide 4 - Slide

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.


Se laver

je me lave (ik was me)
tu te laves (jij wast je)
il se lave (hij wast zich)
elle se lave (zij wast zich)
on se lave (men wast zich)
nous nous lavons (wij wassen ons)
vous vous lavez (jullie wassen jullie)
ils/elles se lavent (zij wassen zich)

Slide 5 - Slide

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

Je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Het vraagwoord quel

Quel = welk(e)/wat

Quel past zich aan het zelfstandig naamwoord aan waar het bij hoort.

Quel est ton plat (m) préféré?

Quelle est ta matière (v) préférée?

Quels sont tes pays (mv m) préférés?

Quelles sont tes villes (mv v) préférées?


Slide 8 - Slide

Wat of Welke?
        quel / quelle / quels / quelles   +   vorm van être  =  wat
Quelle est ta matière préférée?  =  Wat is je lievelingsvak?
Quel est ton plat préféré?              =  Wat is je lievelingsgerecht?
Quels sont vos hobbys?                =  Wat zijn uw hobbys?
                  In alle andere gevallen betekent het welk(e).
Quel livre tu préfères?     Welk boek heb jij het liefst?
Quelle maison est la plus belle?  Welk huis is het mooist?

Slide 9 - Slide

Quelle surprise!!
QUEL-QUELLE-QUELS-QUELLES 
zonder werkwoord en
(vaak) met een uitroepteken
WAT EEN VERRASSING!!!!!

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD MET NADRUK
Gebruik je:
1. aan het begin of eind van de zin om het onderwerp te benadrukken:
Moi, je préfère le rock               IK, ik heb liever rockmuziek
2. Als er geen werkwoord bij staat
Qui a fait cela? Moi!                     Wie heeft dat gedaan? Ik!
3. Na C'est of Ce sont
C'est toi? Oui, c'est moi             Ben jij dat? Ja, ik ben het 
4. Na een voorzetsel
Tu penses à moi?                          Denk je aan me?


Slide 12 - Slide

Persoonlijk vnw met nadruk
je ---> moi
tu ---> toi
il ---> lui
elle ---> elle
nous ---> nous
vous ---> vous
ils ---> eux
elles ---> elles

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Zijn jullie er klaar voor?
Log in met de code en doe mee met de quiz!

Slide 15 - Slide

De passé composé kent bij wederkerende werkwoorden het hulpwerkwoord
A
Être
B
Avoir
C
Faire
D
Aller

Slide 16 - Quiz

Le sport
A
quels
B
quelle
C
quel
D
quelles

Slide 17 - Quiz

Les matières (v)
A
quel
B
quelles
C
quels
D
quelle

Slide 18 - Quiz

La classe
A
quel
B
quels
C
quelles
D
quelle

Slide 19 - Quiz


............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 20 - Quiz

......... sont tes matières préférées?
A
quel
B
quelle
C
quels
D
quelles

Slide 21 - Quiz

........est le pays le plus peuplé du monde?
A
quels
B
quelle
C
quel
D
quelles

Slide 22 - Quiz

Geef het persoonlijk voornaamwoord met nadruk van IK

Slide 23 - Open question

wat is het persoonlijk voornaamwoord met nadruk van 'jij'

Slide 24 - Open question

Laatste vraag:
Ik vond de les van vandaag:
A
Heel leuk & leerzaam!
B
Saai, maar wel leerzaam
C
Ik wist alles al......
D
Ik snap er nog niks van!

Slide 25 - Quiz

C'est la fin🏁
.

Slide 26 - Slide