Klas 1 chapitre 5 bijvoeglijke naamwoorden bron H

noem een bijvoeglijk nw.
in het FA of NL
1 / 27
next
Slide 1: Mind map
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

noem een bijvoeglijk nw.
in het FA of NL

Slide 1 - Mind map

De vorm en de plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Jean-Claude est petit
C'est un petit garçon.

Antoinette est petite. 
C'est une petite fille.

Slide 2 - Slide

De vorm en de plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Pierre et Raoul sont petits. 
Ils sont des petits garçons.
 
Morgane et Sophie sont petites.
Elles sont des petites filles. 

Slide 3 - Slide

De vorm en de plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Le T-shirt est bleu. 
C'est un T-shirt bleu.

La jupe est bleue. 
C'est une jupe bleue.

Slide 4 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over ......
A
het werkwoord
B
het zelfstandig naamwoord
C
het lidwoord
D
het aanwijzend vnw

Slide 5 - Quiz

Bij een vrouwelijke woord krijgt het bijvoeglijk naamwoord een....
A
s
B
e
C
r

Slide 6 - Quiz

Bij vrouwelijke woorden in het meervoud krijgt het bijv. nw. een ...+ ...
A
e + s
B
e + r

Slide 7 - Quiz

Bij een mannelijke woord krijgt
het bijvoeglijk naamwoord een ........ :
A
e
B
s
C
niets
D
es

Slide 8 - Quiz

Bij mannelijke woorden in het meervoud krijgt het bijv. nw. een
A
s
B
e

Slide 9 - Quiz

l'adjectif
Sommige bijvoeglijke naamwoorden  VERANDEREN NIET
mannelijk = vrouwelijk, omdat ze al op een "e" eindigen

rood= rouge (mannelijke vorm heeft al een "e")
jong = jeune (mannelijke vorm heeft ook al een "e")

Slide 10 - Slide

La veste est ...... (rood).
A
rouge
B
rouges
C
roug

Slide 11 - Quiz

de gele trui =
le ........ pull ...... (geel)
A
le pull jaunes
B
le pull jaune
C
le pull jaun

Slide 12 - Quiz

Le t-shirt de Xavier est ..... (groot)
A
grande
B
grand
C
grands

Slide 13 - Quiz

De zwarte auto's. =
Les ......... .................
A
noirs voitures
B
voitures noires
C
voiture noire

Slide 14 - Quiz

De groene riem =
la ......... ceinture ............
A
la ceinture verte
B
la verte ceinture
C
la ceintures vertes

Slide 15 - Quiz

de mooie rugtas = ....

A
le beau sac à dos
B
le belle sac à dos
C
le sac à dos beau

Slide 16 - Quiz

de onregelmatige vormen
 Mannelijk     Vrouwelijk
beau            belle
nouveau          nouvelle
vieux               vieille
  bon                bonne


Slide 17 - Slide

Welke moeten er allemaal voor?
beau-bon-joli
haut-long-petit
jeune-vieux-grand
gros-mauvais-méchant

nouveau-autre - premier..(rangtelwoorden)...dernier.  
Bovenstaande komen vóór het zelf. nw. Alle andere ERACHTER !!!

Slide 18 - Slide

Ik koop een blauw t-shirt =
J'achète un ....
A
bleu tee-shirt
B
tee-shirt bleu
C
tee-shirt bleus
D
tee-shirt bleue

Slide 19 - Quiz

De 2 meisjes zijn mooi. =
Les deux filles sont .....
A
beaux
B
beau
C
belle
D
belles

Slide 20 - Quiz

De rok is ....... =
La jupe est ......
A
cher
B
petit
C
grand
D
chère

Slide 21 - Quiz

De auto's zijn duur. =
Les voitures sont .......... (duur).
A
cher
B
chère
C
chères
D
chers

Slide 22 - Quiz

De winkel is ...... =
Le magasin est .....
A
grande
B
petite
C
nouvelle
D
nouveau

Slide 23 - Quiz

De leuke / mooie voetballer = ......
A
le jolis footballeur
B
le footballeur joli
C
le joli footballeur
D
le footballeur jolie

Slide 24 - Quiz

De schoenen zijn .......... =
Les chaussures sont ......
A
blanc
B
bleue
C
vert
D
blanches

Slide 25 - Quiz

Mijn vader heeft een nieuwe auto. = Mon père a une .........
A
nouveau voiture
B
nouvelle voiture
C
voiture nouvelle
D
voiture nouveau

Slide 26 - Quiz

Ik zie het s.o. over
bijvoeglijke naamwoorden wel zitten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll