6. toekomende tijd

Toekomende tijd

Je leert hoe je over de toekomst kunt praten
Je leert hoe je het werkwoord zullen kunt gebruiken.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Toekomende tijd

Je leert hoe je over de toekomst kunt praten
Je leert hoe je het werkwoord zullen kunt gebruiken.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

1. Belofte

2. Voorstel 

3. Verwachting 

4. Voornemen

5. Noodzaak


zullen  tegenwoordige tijd
1. ik zal goed leren voor de toets.

2. Zullen we naar de Spar gaan in de pauze?

3. Zal de leestoets moeilijk zijn?

4 Ik zal goed mijn best doen bij gym.

5.Je zal moeten eten, anders ga je dood.

Slide 4 - Slide

Zullen: vorm en betekenis
zullen is een onregelmatig werkwoord
je moet de vormen dus leren

de betekenis in de tegenwoordige tijd 
is anders dan in de verleden tijd

Slide 5 - Slide

zullen tt                    

ik                       zal                      
jij/ u                 zult                
hij/zij/het      zal     

wij / jullie / zij             zullen  

(maar zal jij/u ?)          
            

zullen vt                    

ik                 zou                         
jij/u             zou                     
hij/zij/het zou  
   
wij / jullie / zij       zouden         

Slide 6 - Slide

belofte, voorstel, verwachting, voornemen, noodzaak
Ik zal altijd van mijn vaderland blijven houden
Zullen we samen naar de stad gaan?
Hij zal morgen wel komen (als hij niet ziek meer is)
Ik zal jullie toets snel nakijken
Ze zal toch een bril moeten dragen.

Slide 7 - Slide

Zullen we vanmiddag samen huiswerk maken?
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 8 - Quiz

Hij zal toch wel op tijd zijn voor de les
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 9 - Quiz

Ik zal morgen jouw trui meenemen
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 10 - Quiz

Ik zal vaker gaan sporten want dat is gezond
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 11 - Quiz

Let op!!: zullen in de toekomende tijd
We gebruiken in het Nederlands zullen niet vaak
om te praten over iets in de toekomst, maar het kan/mag wel.

Ik zal morgen komen.
Wij zullen maandag de toets maken.

Vaker kiezen we voor de OTT of gaan + infinitief:

Ik kom morgen.
Wij maken maandag de toets / we gaan maandag de toets maken.



Slide 12 - Slide

zwaar - tillen - boven op je wachten

  1. Verwachting: Die koffer zal wel zwaar zijn!
  2. Voorstel: Zal ik hem voor je tillen?
  3. Belofte: Ik zal boven op je wachten, oké?

Slide 13 - Slide

pijn - helpen - dokter bellen

  1. Verwachting: 
  2. Voorstel:
  3. Belofte:
timer
5:00

Slide 14 - Slide

pijn - helpen - dokter bellen

Slide 15 - Open question

regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

  1. Verwachting: 
  2. Voorstel:
  3. Belofte:
timer
5:00

Slide 16 - Slide

regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

Slide 17 - Open question

Zouden (verleden tijd van zullen)
Zouden

1. Beleefde vraag
 
2. Advies geven
 
3. wens of geen realiteit
 
4. Onzekerheid

Zou je mij de pen willen geven? 

Zou je niet wat vroeger naar bed gaan?

Ik zou wel naar Ibiza willen!

Het zou kunnen gaan regenen!

Slide 18 - Slide

4 x zouden
Zou je het nog een keer willen uitleggen?
Je zou eens wat gezonder moeten eten.
Er zou een grote brand zijn geweest bij het winkelcentrum om de hoek.
Ik zou wel een paar maanden naar India willen.

blz. 81
  1. Beleefde vraag
  2. Advies
  3. Onzekerheid
  4. Wens

Slide 19 - Slide

4 x zouden
Zou je het nog een keer willen uitleggen?
Je zou eens wat gezonder moeten eten.

zouden + hulpwerkwoord + infinitief
blz. 81
  1. Beleefde vraag
  2. Advies

Slide 20 - Slide

Stel een beleefde vraag. Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Wil je de muziek wat zachter zetten?
  2. Kunnen jullie de volgende keer op tijd komen?
  3. Mogen wij hier zitten?
  4. Mag ik je fiets lenen? 
timer
1:00

Slide 21 - Slide

Geef een vriendelijk advies. Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Je moet wat minder gaan gamen.
  2. Je kunt het aan de docent vragen.
  3. Je moet je haar vaker wassen.
  4. Ze moeten de nieuwsbrief beter lezen.
timer
5:00

Slide 22 - Slide

Spreek een wens uit (met zou(den)
1. Ik wil minder roken.
2. Ik lust wel een eitje.
3. Ik kan wel wat slaap gebruiken.
4. Wij willen naar Egypte met vakantie.

Slide 23 - Slide

spreek een onzekerheid uit
1. Er wordt gezegd dat er een brand geweest is in Nieuw-Lekkerland
2. Het is mogelijk dat het morgen gaat regenen.

Slide 24 - Slide