V3 5.1, 5.3 en 5.5

Economie V3
Hoofdstuk 5
1 / 42
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Economie V3
Hoofdstuk 5

Slide 1 - Slide

Bruto- en nettowinst
Hoe zat het ook alweer?

Slide 2 - Slide

Hoeveel bedraagt de brutowinst?

Gegeven:
Inkoopwaarde van de goederen €6.000
Bedrijfskosten €1.500
Afzet 500 stuks
Verkoopprijs €20

Slide 3 - Open question

Hoeveel bedraagt de nettowinst?

Gegeven:
Inkoopwaarde van de goederen €8.000
Bedrijfskosten €2.500
Afzet 400 stuks
Verkoopprijs €50

Slide 4 - Open question

Berekening van de winst
Omzet (exclusief btw)
Inkoopwaarde van de omzet  –
Brutowinst 
Bedrijfskosten -
Nettowinst / bedrijfsresultaat 


Bij de berekeningen wordt btw buiten beschouwing gelaten. Deze moeten we afdragen/terugkrijgen van de overheid en heeft dus geen invloed op de hoogte van de winst.

Slide 5 - Slide

Twee soorten kosten
Variabele kosten = kosten die afhankelijk zijn van de afzet. Als de afzet toeneemt nemen de totale variabele kosten ook toe en andersom.
Bijv. de sla voor de broodjes shoarma

Vaste kosten = kosten die onafhankelijk zijn van de afzet. Als de afzet in dit geval toeneemt dan blijven de vaste kosten gelijk.
Bijv. de huur van het pand van de shoarmazaak.

Slide 6 - Slide

Break-even
Break-even = het bedrijf maakt geen winst en geen verlies. We spelen dus quitte.
  

Break-evenafzet = de afzet waarbij we geen winst en verlies maken.
Totale opbrengsten is gelijk aan de totale kosten: TO = TK.

Break-evenomzet = de breakeven-afzet * verkoopprijs

Slide 7 - Slide

Break-even
TO = TK
Totale opbrengsten = totale kosten

Totale opbrengsten = omzet = prijs * hoeveelheid (Q)
Totale kosten = totale variabele kosten + totale constante kosten

Slide 8 - Slide

Oefenopgave

Stel een bedrijf verkoopt producten met een verkoopprijs van 10 euro. De variabele kosten per product zijn 3 euro. De vaste kosten zijn 70.000 euro per jaar. Wat is zijn break-evenafzet?

Slide 9 - Open question

Oefenopgave

Stel een bedrijf verkoopt producten met een verkoopprijs van 10 euro. De variabele kosten per product zijn 3 euro. De vaste kosten zijn 70.000 euro per jaar. Wat is zijn break-evenomzet?

Slide 10 - Open question

Aan de slag
Maken 4, 5, 6, 10, 11 en 12
Die behandelen we in de tweede les

Weektaak = maken 5.1:  2 t/m 15

Slide 11 - Slide

Planning
Les 1:
Herhaling BTW 
Uitleg 5.3 --> de marketingmix

Les 2:
Bespreken toets

Slide 12 - Slide

Ik koop een spijkerbroek voor €48,40 inclusief 21% BTW. Hoeveel bedraagt de BTW?

Slide 13 - Open question

Ik betaal €6,30 aan BTW bij de aankoop van een trui waar 21% BTW over wordt gerekend. Hoeveel is de prijs van de trui exclusief BTW?

Slide 14 - Open question

Herhaling BTW
Prijs exclusief BTW   = 100%
BTW                                  = 9% / 21%          +
Prijs inclusief BTW     = 109% / 121%

Slide 15 - Slide

Marketing
Marketing = bedrijven proberen met marketing hun potentiële klanten te beïnvloeden.

Vijf soorten beleid (5 p's):
1. Prijsbeleid
2. Productbeleid
3. Plaatsbeleid
4. Promotiebeleid
5. Personeelsbeleid

Slide 16 - Slide

Prijsbeleid
Met het prijsbeleid probeert een bedrijf een prijs te bepalen die past bij de doelstellingen en de andere onderdelen van de marketingmix.

Prijsdiscriminatie = het rekenen van verschillende prijzen voor verschillende groepen consumenten voor hetzelfde product.
- Bijv. 65-plussers en kinderen betalen minder voor de dierentuin dan volwassenen.

Slide 17 - Slide

Productbeleid
Bedrijven kunnen de eigenschappen van het product veranderen om klanten te winnen / te behouden.

Bijv. verpakking aanpassen, de kwaliteit verbeteren etc.

Slide 18 - Slide

Plaatsbeleid
Bedrijven kiezen de beste plek om zich te gaan vestigen.

Bijv. als ik veel bezoekers heb dan moeten er genoeg parkeerplaatsen zijn.
Bijv. vestigen bij andere winkels omdat die klanten dan ook sneller bij jou binnenstappen.

Slide 19 - Slide

Promotiebeleid
Op welke manier communiceer ik over mijn product/dienst met mijn klanten. 
Met reclame wil ik de verkoop stimuleren.

Twee soorten reclame:
Productreclame --> het product staat centraal
Merkreclame --> het merk staat centraal

Slide 20 - Slide

1

Slide 21 - Video

00:00
Productreclame of merkreclame?
Productreclame
Merkreclame

Slide 22 - Poll

1

Slide 23 - Video

00:00
Productreclame of merkreclame?
Productreclame
Merkreclame

Slide 24 - Poll

Personeelsbeleid
Bij personeelsbeleid is het belangrijk dat je het juiste personeel bij jouw product aantrekt.

Verschillende producten vragen verschillende kwaliteiten van het personeel.

Slide 25 - Slide

Weektaak

Slide 26 - Slide

Planning
Les 1: 
Uitleg 5.5: afschrijvingen
Aan de slag met de weektaak
Les 2:
Bespreken opgaven weektaak
Aan de slag met de weektaak

Slide 27 - Slide

Afschrijvingen
Afschrijven = de waarde van de vaste activa op de balans verlagen.

Afschrijvingskosten --> winst en verliesrekening.
We houden alvast rekening dat we het kapitaalgoed in de toekomst moeten vervangen

Slide 28 - Slide

Afschrijvingsmethoden
1. Vast percentage van de boekwaarde 
  • = de waarde waartegen de vaste activa op de balans staat. 
  • = de aanschafwaarde - alle afschrijvingen tot op dat moment.

2. Gemiddelde afschrijving per jaar =
                       Aanschafwaarde - restwaarde
                                           Levensduur

Slide 29 - Slide

Je koopt een nieuwe bestelbus ter waarde van €60.000. De afschrijving is een vast percentage van de boekwaarde en bedraagt 30% per jaar.
1. Bereken de afschrijvingskosten van jaar 1.
2. Bereken de afschrijvingskosten van jaar 2.
3. Bereken de afschrijvingskosten van jaar 3.

Slide 30 - Open question

Je koopt een nieuwe auto van € 15.000. Na vijf jaar verkoopt hij de auto voor 40% van de nieuwwaarde. Bereken de afschrijvingskosten per jaar

Slide 31 - Open question

Weektaak
§5.5: 2 t/m 12

Slide 32 - Slide

Planning
Les 1:
Uitleg stencil tijdlijnen: enkelvoudige en samengestelde rente
Aan de slag met het stencil

Les 2:
Aan de slag met het stencil
Behandelen opgaven

Slide 33 - Slide

Wat is rente?
Rente = de prijs van vermogen

  • Als ik geld van een ander leen dan betaal ik daarvoor een rente (=interest) aan die persoon.
  • Als ik geld op mijn spaarrekening zet dan krijg ik daar rente voor.

Slide 34 - Slide

Stel ik zet €1.000 euro op mijn spaarrekening tegen 4% rente. Na het eerste jaar haal ik de rente eraf, maar ik laat de €1.000 euro staan.

1. Hoeveel rente ontvang ik in jaar 1?
2. Hoeveel rente ontvang ik in jaar 2?

Slide 35 - Open question

Enkelvoudige interest
Enkelvoudige interest = rente wordt berekend over de hoofdsom (=het geleende of gespaarde bedrag).

  • Dus in het voorbeeld is de hoofdsom de €1.000 die ik op de spaarrekening zet.

Slide 36 - Slide

Stel ik zet €1.000 euro op mijn spaarrekening tegen 4% rente. Na het eerste jaar laat ik zowel de hoofdsom als de rente op mijn spaarrekening staan.

1. Hoeveel bedraagt het rentebedrag in jaar 1?
2. Hoeveel bedraagt het rentebedrag in jaar 2?

Slide 37 - Open question

Samengestelde interest
Samengestelde interest = rente wordt berekend over de hoofdsom + eerder ontvangen rente

Formule samengestelde interest eindwaarde:
Eindwaarde = beginwaarde * (1 + p/100)𝑛
  • Beginwaarde = hoofdsom
  • P = rentepercentage
  • N = aantal perioden

Slide 38 - Slide

€1.000 euro staat 5 jaar lang op een rekening met een samengestelde interestpercentage van 3%. Bereken de eindwaarde. Gebruik:
Eindwaarde = beginwaarde * (1 + p/100)^𝑛

Slide 39 - Open question

Beginwaarde
Stel we weten de eindwaarde al, maar we willen nu weten met welk bedrag we begonnen zijn. Hoe doen we dat?

Formule samengestelde interest beginwaarde:
Beginwaarde = Eindwaarde
                                   (1+P/100)𝑛

Slide 40 - Slide

Stel na vijf jaar heb ik €5.000 euro op mijn spaarrekening staan. Het interestpercentage is 5%.
Hoeveel was de beginwaarde?

Gebruik: Beginwaarde = eindwaarde / (1+P/100)^𝑛

Slide 41 - Open question

Weektaak
Maken stencil tijdlijnen en rente

Slide 42 - Slide