Hoofdstuk 35 Accrual accounting

Hoofdstuk 35 Accrual accounting
1 / 11
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 6

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Hoofdstuk 35 Accrual accounting

Slide 1 - Slide

Hoe noemen we het fenomeen waarbij we de gevolgen van transacties verwerken in het boekjaar waarin zij zich voordoen en niet wanneer de daarmee samenhangende uitgaven worden gedaan of liquide middelen worden ontvangen?
A
Accrual-accounting
B
Matching principe
C
Permanentie
D
Liquiditeit

Slide 2 - Quiz

Hoe noemen we het fenomeen waarbij de onderneming meerdere keren per jaar de balans en de winst-en-verliesrekening opstelt?
A
Accrual-accounting
B
Matching principe
C
Permanentie
D
Liquiditeit

Slide 3 - Quiz

Hoe noemen we het fenomeen waarbij we de kosten boeken in dezelfde periode als de bijbehorende opbrengst plaatsvindt? Denk hierbij aan het boeken van de inkoopwaarde van de omzet op het moment van de verkoop van de goederen.
A
Accrual-accounting
B
Matching principe
C
Permanentie
D
Liquiditeit

Slide 4 - Quiz

Geef de vier transitorische posten?

Slide 5 - Open question

Aan welke zijde van de balans boeken we de uitstelpost 'vooruitontvangen bedragen'?
A
Debet
B
Credit

Slide 6 - Quiz

Welke transitorische posten staan debet op de balans?
A
Nog te betalen bedragen en vooruitontvangen bedragen
B
Nog te ontvangen bedragen en vooruitbetaalde bedragen
C
Nog te betalen bedragen en nog te ontvangen bedragen
D
Vooruitbetaalde bedragen en vooruitontvangen bedragen

Slide 7 - Quiz

Op welk financieel overzicht staat het volgende financiële feit: Je betaalt de huur van € 1.000 per direct contant.
A
Liquiditeitsoverzicht én resultatenoverzicht
B
Alleen liquiditeitsoverzicht
C
Alleen resultatenrekening
D
Geen van beide

Slide 8 - Quiz

Op welk financieel overzicht staat het volgende financiële feit: Je boekt de afschrijving van € 1.000 op een machine.
A
Liquiditeitsoverzicht én resultatenoverzicht
B
Alleen liquiditeitsoverzicht
C
Alleen resultatenrekening
D
Geen van beide

Slide 9 - Quiz

Op welk financieel overzicht staat het volgende financiële feit: Je koopt voor € 1.000 aan voorraad en betaalt per bank.
A
Liquiditeitsoverzicht én resultatenoverzicht
B
Alleen liquiditeitsoverzicht
C
Alleen resultatenrekening
D
Geen van beide

Slide 10 - Quiz

Op welk financieel overzicht staat het volgende financiële feit: Je koopt voor € 1.000 aan voorraad en betaalt per bank.
A
Liquiditeitsoverzicht én resultatenoverzicht
B
Alleen liquiditeitsoverzicht
C
Alleen resultatenrekening
D
Geen van beide

Slide 11 - Quiz