Pathologie open vragen

Pathologie Big assesment
Canmeds rol: zorgverlener
1 / 25
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Pathologie Big assesment
Canmeds rol: zorgverlener

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is de oorzaak van het ontstaan van het RETT syndroom

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Benoem complicaties die kunnen ontstaan bij de ziekte
diabetes mellitus
bij niet goed gereguleerde bloedsuikers
op langere termijn

Slide 3 - Mind map

• ogen (retinopathie)
• hart- en bloedvaten (hoge bloeddruk, hartinfarct, beroerte)
• nieren (nefropathie)
• zenuwen (neuropathie)
• voeten (diabetische voet)
• maagklachten
• erectiestoornissen

Wat zijn de symptomen van het fragiele X syndroom?

Slide 4 - Open question

• laat leren lopen en staan
. moeite met leren  
• problemen met praten, zoals snel en soms warrig praten
• gedrag met kenmerken van ASS, zoals moeite om (oog)contact te maken met anderen of moeite om met onverwachte veranderingen om te gaan
• gedrag met kenmerken van ADD, zoals moeite met de aandacht ergens bijhouden of plots dingen doen zonder na te denken
• moeite met kleine bewegingen, zoals het vasthouden van een pen of het strikken van veters.

Lichamelijke kenmerken:

• lang gezicht met hoog voorhoofd
• grote kin
• grote oren
• platvoeten
• slappe armen en benen


Welke behandeling(en) worden het meeste toegepast bij de ziekte collitis ulcerosa en de ziekte van Crohn?

Slide 5 - Open question

Medicatie:
1. Mesalazines (milde ontstekingsremmers).
2. corticosteroïden (krachtige ontstekingsremmers)
3.Immunosuppresiva  (afweeronderdrukkers. bv methotrexaat)
4.biologische geneesmiddelen (bv infliximab, vedoluzimab).

Noem minimaal drie symptomen van Rheuma.

Slide 6 - Open question

gewrichtspijn
stijfheid 
bewegingsbeperking 
zwelling
knakken of kraken bij beweging van het gewricht.

Rheuma is een verzamelnaam. Het is onder te verdelen in vijf grote groepen. 
1.artrose
2.auto-immuunziekten/ontstekingsreuma (zoals reumatoïde artritis)
3. Jicht
4. Osteoporose 
5. Wekedelenrheuma (zoals fibromyalgie)


Wat kunnen oorzaken
zijn van een NAH
aandoening?

Slide 7 - Mind map

Traumatisch hersenletsel
1. Valpartijen
Bijvoorbeeld bij ouderen of kinderen, wat kan leiden tot een hersenschudding, hersenkneuzing of schedelbreuk.
2. Verkeersongevallen
Botsingen kunnen ernstige hersenbeschadiging veroorzaken, zoals bij een whiplash of schedeltrauma.
3. Sportblessures
Vooral bij contactsporten zoals voetbal, boksen of hockey.
4. Geweld
Bijvoorbeeld door een klap op het hoofd of een explosie.
5. Ongevallen op het werk
Bijvoorbeeld door vallende objecten of andere gevaarlijke situaties. 

Niet-traumatisch hersenletsel
1. Cerebrovasculaire aandoeningen (CVA)
Een beroerte (herseninfarct of hersenbloeding) is een veelvoorkomende oorzaak van NAH.
2. Zuurstoftekort (hypoxie)
Kan optreden bij bijna-verdrinking, hartstilstand of langdurige ademhalingsproblemen.
3. Infecties
Zoals meningitis (hersenvliesontsteking) of encefalitis (hersenontsteking).
4. Tumoren
Een hersentumor kan directe schade aan de hersenen veroorzaken of druk uitoefenen op omliggende structuren.
5. Vergiftiging of intoxicatie
Bijvoorbeeld door drugs, alcohol, zware metalen of koolmonoxide.
6. Neurologische ziekten
Zoals multiple sclerose (MS) of de ziekte van Parkinson, die indirect hersenletsel kunnen veroorzaken.
7. Metabole stoornissen
Bijvoorbeeld bij ernstige suikerziekte (hypo- of hyperglykemie) of lever- en nierfalen.

Welke onderzoeken worden er gedaan bij darmkanker?

Slide 8 - Open question

• Colonscopie: Een camera in de dikke darm om poliepen of tumoren te detecteren.
• CT-scan of MRI: Om te zien of de kanker zich heeft verspreid.
• Stooltest (FOBT of FIT): Opsporen van bloed in de ontlasting.
• Biopsie: Afname van weefsel tijdens een colonscopie voor nader onderzoek.
• Bloedonderzoek: Controle van tumormarkers zoals CEA (carcino-embryonaal antigeen).

Welke symptomen neem je waar bij de ziekte leukemie?

Slide 9 - Open question

Algemene symptomen:
Vermoeidheid en zwakte: Door een tekort aan gezonde rode bloedcellen (anemie).
Onverklaarbaar gewichtsverlies: Vaak zonder veranderingen in dieet of activiteit.
Koorts of koude rillingen: Door een verminderde weerstand en infecties.
Kortademigheid: Vooral bij inspanning, als gevolg van bloedarmoede.
Symptomen door afwijkingen in het bloed:
Bleke huid: Door bloedarmoede.
Bloedingen of blauwe plekken: Bijvoorbeeld bloedend tandvlees of kleine paarse/rode puntjes op de huid (petechiën).
Langzaam genezende wonden: Door een tekort aan bloedplaatjes.
Infecties:
Terugkerende of ernstige infecties: Door een tekort aan functionerende witte bloedcellen.
Pijn en zwelling:
Bot- of gewrichtspijn: Door ophoping van abnormale cellen in het beenmerg.
Opgezwollen lymfeklieren: Vaak in de hals, oksels of liezen.
Opgezwollen buik: Door een vergrote milt of lever.
Andere symptomen:
Nachtzweten: Zonder duidelijke oorzaak.
Verminderde eetlust: Soms in combinatie met misselijkheid
Welke symptomen kunnen er optreden bij een psychose?

Slide 10 - Open question

Een psychose is een ernstige mentale toestand waarin iemand het contact met de realiteit verliest. 
Symptomen:
1. Hallucinaties
Het waarnemen van dingen die er niet zijn, zoals het horen van stemmen, het zien van beelden of het ruiken van geuren die anderen niet ervaren.
2. Wanen
Hardnekkige overtuigingen die niet overeenkomen met de werkelijkheid, zoals het denken dat men wordt achtervolgd (paranoïde wanen) of dat men speciale krachten of een belangrijke missie heeft (grootheidswanen).
3. Verward denken
Moeite met logisch denken en het ordenen van gedachten, wat kan leiden tot onsamenhangende spraak of onbegrijpelijke zinnen.
4. Emotionele vervlakking of ongeschikte emoties
Het tonen van weinig emotie of het uiten van emoties die niet passen bij de situatie, zoals lachen tijdens een ernstige gebeurtenis.
5. Terugtrekking of sociaal isolement
Vermijden van sociale interacties en zich afsluiten van familie en vrienden. 

Psychoses kunnen veroorzaakt worden door verschillende factoren, zoals schizofrenie, bipolaire stoornis, drugsgebruik of extreme stress. Het is belangrijk om bij symptomen van een psychose snel professionele hulp in te schakelen
Farmacologie

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Welke uitspraak(en) over het inhaleren van medicatie is juist?
1. Er is minder medicijn nodig om hetzelfde resultaat te krijgen, in vergelijking tot orale medicatie omdat de medicijnen direct op de plaats komen waar ze moeten zijn?
2.Heesheid en infecties als gevolg van inhalatietherapie, worden voorkomen door de mond te spoelen met water na inhaleren?
3.Het effect van luchtwegverwijders is, na inhalatie, al na enkele minuten merkbaar.
A
2 is juist, 1 en 3 zijn onjuist
B
1 is juist, 2 en 3 zijn onjuist
C
1, 2, en 3 zijn juist
D
1 is onjuist, 2 en 3 zijn juist

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent een causale behandeling met medicatie
A
Dat er interactie is tussen verschillende medicijnen
B
Dat er gewenning op is getreden bij het nemen van een bepaalde medicatie
C
Dat het geneesmiddel de oorzaak van de kwaal kan bestrijden
D
Dat het geneesmiddel verkeerd is voorgeschreven

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent de chemische naam van een geneesmiddel.
A
Is hetzelfde als farmacokinetiek
B
Welke stoffen aanwezig zijn in een geneesmiddel
C
Beschrijft welke co morbiditeit er kan ontstaan.
D
Soortnaam, verwijst naar de groep medicijnen waartoe het medicijn behoort.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Het tegelijkertijd hebben van twee of meer stoornissen of aandoeningen bij een patiënt.
A
Co- morbiditeit
B
Erfelijkheid
C
Chemische naam
D
Overdosering

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent halfwaardetijd?

Slide 16 - Open question

De halfwaardetijd is de tijd die nodig is om de hoeveelheid van het geneesmiddel in het bloed te halveren.
Stapeling van een geneesmiddel in het lichaam door een lange halfwaardetijd
A
Cumulatie
B
Interactie
C
Opiaten
D
Polyfarmacie

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent parenteraal?
A
Placebo medicijn
B
Alles buiten het maag/darm kanaal
C
Orale toediening
D
Alles wat via de bloedbaan verloopt

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen opiaten en opioïden?

Slide 19 - Open question

Stoffen die direct of indirect uit opium zijn gemaakt= opiaat

synthetische opiaat hoeft niet uit opiaat voort te komen bijvoorbeeld fentanyl.

Opium: is het sap uit de papaver; morfine, codeine, noscapine.
Wat betekent de generieke naam van een geneesmiddel?
A
verwijst naar de chemische stof in het middel
B
Verwijst naar de werkzame stof in het middel

Slide 20 - Quiz

Ook wel stofnaam genoemd
Wat betekent de therapeutische werking van een geneesmiddel?

Slide 21 - Open question

Tussen te weinig en teveel medicatie zit het therapeutisch gebied.
Bij deze concentratie werkt het medicijn optimaal

Wat betekent polyfarmacie?
A
Teveel medicatie in het bloed waardoor een toxische vergiftiging kan optreden
B
Medicatie groep die door dezelfde zorgvragers wordt gebruikt.
C
Het ontstaan van interacties tussen medicijnen
D
Het chronisch gebruik van vijf of meer verschillende geneesmiddelen

Slide 22 - Quiz

Polyfarmacie komt veel voor bij ouderen die meerdere aandoeningen hebben en dus meerdere geneesmiddelen tegelijk nodig hebben. Doordat er zoveel middelen tegelijk gebruikt worden, is de kans op interacties en bijwerkingen groter. Ook de therapietrouw neemt af met toename van het aantal gebruikte geneesmiddelen
Wie is er verantwoordelijk voor de toedieningsregistratie op de toedienlijst?
A
Verpleegkundige/ verzorgende
B
Arts
C
De patient zelf
D
Apotheker

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Welke maatregel moet je nemen bij het toedienen van medicatie aan kinderen:
A
Je geeft indien mogelijk een drankje in plaats van een tablet of capsule. Het kind kan dit makkelijker slikken.
B
Je controleert de dosering. Kinderen hebben een lager gewicht dan volwassenen en daarom minder medicatie nodig.
C
Je blijft bij het kind om zeker te weten dat het medicijn ook wordt ingenomen
D
Alle genoemde antwoorden zijn goed

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Een medicijn heeft meestal drie namen. Welke drie namen zijn dit?
A
Een wetenschappelijke naam, stofnaam en handelsnaam
B
Een chemisch naam, stofnaam en een merknaam
C
Een distributie naam, generieke naam en een merknaam

Slide 25 - Quiz

Chemische naam: bestaat uit de scheikundige stoffen waaruit het met medicijn is opgebouwd. 

Stofnaam: is een algemene, internationaal erkende en bekende naam, die staat voor de werkzame stof van het geneesmiddel (wordt gebruikt in het farmaceutisch kompas). 

Merknaam: is de naam die de verschillende fabrikanten aan een medicijn (kunnen) geven. 

Distributienaam heeft niets met de naam van een medicijn te maken. Wel heb je het GDS, dit is het geneesmiddelen distributie systeem. Waarin medicijnen op naam, tijdstip en juiste hoeveelheid worden verpakt (baxter rol). 

Generieke naam: in de praktijk gaat het zo: een nieuw geneesmiddel krijgt een scheikundige naam (chemische naam) die gebaseerd is op de werkzame stof (stofnaam) in het medicijn. Deze generieke naam wordt niet door beschermende rechten beschermd. De fabrikant geeft het middel een merknaam als het op de markt komt. Generieke naam is dus te vergelijken met de stofnaam.