15.5 De stad als ecosysteem

Vraag 1
Oona is als inspanningsfysioloog werkzaam op de afdeling longgeneeskunde in het ziekenhuis. Een van haar werkzaamheden is het meten van het longvolume en de longcapaciteit bij COPD-patiënten. Het longvolume is weer te geven in een respirogram. Gebruik voor het beantwoorden van de vragen 4 en 5 de grafiek van het respirogram uit de Binas.
Bij de grafiek in Binas staat het inademingsreservevolume (VIR) vermeld.
Maud studeert bewegingswetenschappen en loopt stage op de afdeling bij Oona. Maud laat Oona het respirogram uit Binas zien en doet hierover twee beweringen.

1. Bij het krachtig samentrekken van de binnenste tussenribspieren neemt de totale longcapaciteit (VTC) toe.

2. Zijn alle tussenribspieren en spieren van het middenrif ontspannen dan bevatten de longen gemiddeld 2,4 liter lucht.




1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Vraag 1
Oona is als inspanningsfysioloog werkzaam op de afdeling longgeneeskunde in het ziekenhuis. Een van haar werkzaamheden is het meten van het longvolume en de longcapaciteit bij COPD-patiënten. Het longvolume is weer te geven in een respirogram. Gebruik voor het beantwoorden van de vragen 4 en 5 de grafiek van het respirogram uit de Binas.
Bij de grafiek in Binas staat het inademingsreservevolume (VIR) vermeld.
Maud studeert bewegingswetenschappen en loopt stage op de afdeling bij Oona. Maud laat Oona het respirogram uit Binas zien en doet hierover twee beweringen.

1. Bij het krachtig samentrekken van de binnenste tussenribspieren neemt de totale longcapaciteit (VTC) toe.

2. Zijn alle tussenribspieren en spieren van het middenrif ontspannen dan bevatten de longen gemiddeld 2,4 liter lucht.




Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vraag 1, antwoord
1. De totale longcapaciteit neemt niet toe bij in- of uitademen.


2. Uit het respirogram volgt:
VUR + VREST = 1,2 + 1,2 = 2,4 L is

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Maak op het werkblad de regelkring af zodat duidelijk wordt hoe  tot een betere zuurstofopname na een lang verblijf op grote hoogte. Vul de naam in van het hormoon, van een celtype, van een orgaan en van een specifiek onderdeel of weefsel in een orgaan.
- Geef bij drie pijlen aan of het stimulering (+) of remming (-) betreft.
Vraag 4

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Zie de werking...

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vraag 4, antwoord

Begrippen op de juiste plaats
1. Hormoon EPO;
2. nier(en) / (hormoonproducerend) nierweefsel;
3. (rood) beenmerg / bot(ten);
 rode bloedcel(len) → 2p

2/3 juiste begrippen → 1p
één juist begrip → 0p

Stimulering (+) en remming (-) op de drie aangegeven plaatsen juist → 1p

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Vraag 13 BINAS 88F

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Vraag 13, antwoord 
1. Een beweging in het water veroorzaakt een buiging van het zintuighaartje.
2.  Daardoor geeft het zintuighaartje neurotransmitter af. Waardoor Na+-poorten open gaan.

3. Wanneer vervolgens in sensorische neuron de actiepotentiaal de prikkeldrempel overstijgt,

4. kan de impuls de hersenschors van de vis bereiken en herkent de vis het signaal.

3 of meer onderdelen goed → 3p
2 onderdelen goed → 2p
1 onderdeel goed → 1

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

1. Leg aan de hand van de schakelingen in het schema uit waardoor de kramp door krachtige strekking afneemt.
2. Geef ook aan welke motorische neuronen actief zijn en welke motorische neuronen niet actief zijn
Vraag 17

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Vraag 17, antwoord







1. Door krachtige strekking de peeslichaampjes van de buigspier onder spanning komen te staan en impulsen gaan afgeven, → 1p

2. De motorische neuronen van de buigspier zijn niet meer actief en de buigspier ontspant, → 1p

3. Tegelijkertijd de motorische neuronen van de strekspier wel activeren en de strekspier samentrekt. → 1p

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

15.3 Biobrandstof en recycling
Noem een milieuvoordeel van het produceren van autobrandstof uit biomassa in plaats van uit
aardolie

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

OPFRISSER!

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Volgens genetici vond tussen 440 000 en 270 000 jaar geleden een ernstige bacterie-epidemie plaats. De soort mens stierf bijna uit. Alle nu levende mensen missen sindsdien twee genen die sommige bacteriën kunnen gebruiken als ‘ingang’ om organismen te besmetten.

0




























































Welke vorm van genetic drift is opgetreden in de evolutie van de mens?
A
foundereffect
B
flessenhalseffect

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Waardoor kunnen exoten invasief worden?
A
Geen/weinig natuurlijke vijanden
B
Ze zijn extremofiel
C
Ze hebben de beste adaptatie
D
Het zijn toppredatoren

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Bij de verbranding van biobrandstof komt ook koolstofdioxide vrij. Biobrandstoffen worden gevormd uit planten die daarvoor koolstofdioxide uit de lucht hebben vastgelegd. Dragen biobrandstoffen hierdoor bij aan de opwarming van de aarde?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke reactie in
een rioolzuiveringsinstallatie is
geen O2 nodig?
A
Bij de chemosynthese van nitrietbacterien
B
Bij de ammonificatie van organische stoffen
C
Bij denitrificatie
D
Bij de omzetting naar stikstofgas

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent C?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

15.5 De stad als ecosysteem

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
  • Je kunt uitleggen welke biotische en/of abiotische factoren invloed hebben in de biodiversiteit van de stad en in de voedselketen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Video

Kijk de film! Leuk :D
Vraag
Hoe verschilt de stad in biotische en abiotische factoren in vergelijking met een landelijke omgeving?

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Microklimaat in de stad
In de stad is er een grote variatie in abiotische factoren. Belangrijkste verschillen met een landelijke omgeving:

  • Warmer
  • Droger
  • Meer luchtverontreiniging (fijnstof, NOx, CO2, )
  • Meer grondvervuiling/afval 
  • Hogere gebouwen
  • Nacht lampen

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

          Invloed van mensen is groot

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Maak opdrachten 15.5
Oprachten AF 1 t/m 4 (10min)
Klaar? Ga verder met 5 en 6* 

Klaar met alle opdrachten?
Maak opdrachten van 'Toepassen' op blz 245/246


Slide 23 - Slide

This item has no instructions

TERUGBLIK...


  • Hoe beinvloedt de stad de biodiversiteit ?..... 
(Noem 3 voorbeelden)

  • Hoe beinvloedt de mens de voedselketen in de stad?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Even oefenen...
Maak de examen, 10min

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Welke stof is een organische stof?
A
glucose (C6H12O6)
B
koolstofdioxide (CO2)
C
nitraat (NO3-)
D
water (H2O)

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Noem een abiotische én een biotische factor die zullen veranderen of ontstaan, met als gevolg dat Veenmos zal verdwijnen. (T1, 2p)

Slide 28 - Open question

This item has no instructions