2plv-blok 2 uitdrukkingen en gezegdes

Uitdrukkingen en gezegdes

De Nederlandse taal heeft veel verschillende spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes. Deze maken onderdeel uit van figuurlijk taalgebruik. Vaak gebruiken schrijvers en /of sprekers figuurlijk taalgebruik om iets extra's aan hun verhaal toe te voegen. Daarom is het belangrijk van een aantal de gezegdes de beteknis te kennen!
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Uitdrukkingen en gezegdes

De Nederlandse taal heeft veel verschillende spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes. Deze maken onderdeel uit van figuurlijk taalgebruik. Vaak gebruiken schrijvers en /of sprekers figuurlijk taalgebruik om iets extra's aan hun verhaal toe te voegen. Daarom is het belangrijk van een aantal de gezegdes de beteknis te kennen!

Slide 1 - Slide

Filmpje

Slide 2 - Slide

Goedgebekt zijn
A
goed kunnen spreken
B
een knap gezicht hebben

Slide 3 - Quiz

Dat ligt voor de hand
A
dat is logisch
B
dat kan gestolen worden

Slide 4 - Quiz

Iemand als een hond behandelen
A
veel aandacht aan iemand besteden
B
iemand slecht behandelen

Slide 5 - Quiz

Eten wat de pot schaft
A
alleen eten wat je lekker vindt
B
eten wat er (toevallig) is

Slide 6 - Quiz

Als kat en hond leven
A
heel goed met elkaar kunnen opschieten
B
altijd ruzie hebben

Slide 7 - Quiz

Iemand blij maken met een dooie mus
A
iemand blij maken met iets wat later niets blijkt voor te stellen
B
iemand een blijvende herinnering geven

Slide 8 - Quiz

Dat zijn twee handen op één buik
A
die twee nemen het altijd voor elkaar op
B
daar hebben ze allebei veel last van

Slide 9 - Quiz

Het is allemaal één pot nat
A
het is erg regenachtig
B
het is allemaal hetzelfde

Slide 10 - Quiz

De aanhouder wint
A
als je volhoudt, krijg je het voor elkaar
B
degene die voorop loopt, zal zeker winnen

Slide 11 - Quiz

Zij gaan gebukt onder de ziekte van haar zus
A
Ze praat veel over haar zus
B
Ze heeft het moeilijk met de ziekte van haar zus

Slide 12 - Quiz

Je hoofd over iets breken
A
ergens diep over nadenken
B
je ergens aan storen

Slide 13 - Quiz

Ik garandeer je dat ik terugkom
A
ik verzeker je dat; ik beloof het met nadruk
B
ik twijfel eraan; ik weet het niet zeker

Slide 14 - Quiz