Les 02 - Meewerkend voorwerp en Personages

Personages
(en het meewerkend voorwerp)

Schrijfvaardigheid §25
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Personages
(en het meewerkend voorwerp)

Schrijfvaardigheid §25

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les:
- hoe je het meewerkend voorwerp uit de zin haalt;
- hoe je levensechte personages bedenkt;
- hoe je eigenschappen van personages kunt benoemen.

Slide 2 - Slide

Stappenplan zinsontleding
Als we een zin redekundig gaan ontleden, doen we dat stap voor stap:

1. Zoek de persoonsvorm
2. Zoek het onderwerp
3. Zoek het gezegde
4. (indien werkwoordelijk gezegde) Zoek het lijdend voorwerp
5. Zoek het meewerkend voorwerp

Slide 3 - Slide

Het meewerkend voorwerp
Soms is er naast het onderwerp en het lijdend voorwerp nog sprake van 'een derde partij' in een zin. 

Die derde partij ontvangt iets (het lijdend voorwerp) of er wordt iets voor deze partij gedaan. 

In dat geval is er sprake van een meewerkend voorwerp. 

Slide 4 - Slide

Kenmerken meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp kan een woord of een woordgroep zijn. 

Als het meewerkend voorwerp vóór het lijdend voorwerp staat, kunnen we er 'aan' of 'voor' voor zetten. Als het er al staat, kunnen we het weglaten. 

Slide 5 - Slide

Benoemen meewerkend voorwerp
We vinden het meewerkend voorwerp door de volgende vraag te stellen:

'Aan' of 'voor' + 'wie' of 'wat' + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
of
'Aan of voor + wie of wat+ naamwoordelijk gezegde + onderwerp?

Slide 6 - Slide

Voorbeeld
Ik heb mijn moeder een bos bloemen gegeven. 

Aan of voor + wie of wat + heb (werkwoordelijk gezegde) + ik (onderwerp) + een bos bloemen (lijdend voorwerp) + gegeven (werkwoordelijk gezegde)? 

Aan wie heb ik een bos bloemen gegeven? 

Slide 7 - Slide

Benoem het meewerkend voorwerp
a Premier Rutte beloofde beterschap aan de Tweede Kamer.
b Dit gebouw bewaart geen enkel geheim voor mij.
c De kunstliefhebber heeft het Guggenheimmuseum in Bilboa zijn gehele privécollectie geschonken.
d Felix moet mij nog het geld van de concerttickets overmaken.
e De gemeente had per ongeluk de verkeerde kleur doorgegeven aan het bedrijf dat het nieuwe fietspad aanlegt.
f James Bond verkocht een pak slaag aan de schurk.

Slide 8 - Slide

Personages
Een verhaal bestaat uit belangrijke bouwstenen; personages zijn daar een voorbeeld van. 

Personages zijn de personen die een rol spelen in jouw verhaal; dit kunnen mensen zijn, maar ook dieren, monsters of reuzen. 

Jij bepaalt als schrijver wat de personages meemaken, denken en doen. 

Slide 9 - Slide

Hoofdpersonen en bijfiguren
In een verhaal komen bijna altijd meer dan één personages voor: 

- De hoofdpersoon is de persoon om wie alles draait; er kunnen ook meerdere hoofdpersonen zijn;
- De schurk: vaak is er één personage dat de hoofdpersoon tegenwerkt;
- Medestanders of helpers helpen de hoofdpersoon zijn doel te bereiken; 
- Bijfiguren hebben een kleinere rol in het verhaal: zij maken het verhaal mogelijk. 

Slide 10 - Slide

Inleven in personages
De hoofdpersoon is de belangrijkste persoon in je verhaal; zorg ervoor dat je hem heel goed kent!

Hij maakt gedurende het verhaal een ontwikkeling door. 

Maak een 'profielschets' van je personage en houd die erbij als je schrijft. Zo zorg je dat je consequent blijft in je verhaal. 

Slide 11 - Slide

Profielschets
Maak een soort profielschets van je personage en schrijf die op een blaadje, zodat je tijdens het verhaal consequent blijft. Denk na over: 

- Hoe heet je personage?
- Hoe oud is hij?
- Hoe ziet hij eruit?
- Welke opvallende kenmerken heeft hij?
Waar is hij opgegroeid? -
Heeft hij ouders, broers en zussen? - 
Waar woont hij en met wie? -
Wat zijn zijn werk en hobby's? - 
Welke eigenschappen heeft hij? -

Slide 12 - Slide

Profielschets
Als je op al deze vragen een antwoord hebt,  schrijf het op en hou het lijstje erbij als je schrijft. 

Op deze manier komen er geen foutjes in je verhaal

Slide 13 - Slide

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 1 tot en met 5 op pagina 103. 

Slide 14 - Slide