1D do 9 juni 2022

blz. 31
  • onderstreep de passé composé met pen
  • zet een cirkel om bijvoeglijk naamwoorden
  • extra 1: onderstreep ww op -er in de présent met potlood
  • extra 2: zet een vierkant om vormen van être/avoir

Klaar?
  • maak op blz 127/128 ex. 4ab (oefenen met passé composé) of 
  • op blz 139 ex. 16ab (présent/passé composé/futur proche)

1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

blz. 31
  • onderstreep de passé composé met pen
  • zet een cirkel om bijvoeglijk naamwoorden
  • extra 1: onderstreep ww op -er in de présent met potlood
  • extra 2: zet een vierkant om vormen van être/avoir

Klaar?
  • maak op blz 127/128 ex. 4ab (oefenen met passé composé) of 
  • op blz 139 ex. 16ab (présent/passé composé/futur proche)

Slide 1 - Slide

  • Wissel je boek uit met degene die naast je zit
  • Controleer of er op zijn minst:

  • 2x de passé composé met pen is onderstreept
  • 5x een bijvoeglijk naamwoord is omcirkeld
  • (Extra 1: ww op -er in de présent met potlood onderstreept)
  • (Extra 2: een vierkant om vormen van être/avoir)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

2 goed, 1 fout
  • Je ziet 3 stellingen
  • 2 zijn goed, 1 is fout
  • overleg met je buurman welke goed/fout is + uitleg
  • Duo wordt aangewezen voor uitleg 

Slide 4 - Slide

1.
Juiste vervoegingen: présent - passé composé

  1. Elle regarde - elle a regardée
  2. Tu travailles - tu as travaillé
  3. Vous mangez - vous avez mangé

2 goed, 1 fout

Slide 5 - Slide

1. uitleg
  1. Elle regarde - elle a regardée
  2. Tu travailles - tu as travaillé
  3. Vous mangez - vous avez mangé

zij heeft gekeken = elle a regardé

Slide 6 - Slide

2.
Bijvoeglijk naamwoord

  1. Marie a les cheveux grises.
  2. Marie a un jean rouge.
  3. Marie porte une robe bleue.

2 goed, 1 fout

Slide 7 - Slide

2. uitleg
  1. Marie a les cheveux grises.
  2. Marie a un jean rouge.
  3. Marie porte une robe bleue.

les cheveux = mnl mv --> bij gris komt geen extra -s

Slide 8 - Slide

3.
vraagwoorden

  1. quand = wanneer
  2. qui = wie
  3. ou = waar

2 goed, 1 fout

Slide 9 - Slide

3. uitleg
  1. quand = wanneer
  2. qui = wie
  3. ou = waar

waar = où

Slide 10 - Slide

4.
Juiste vervoegingen aller: ik ga naar Parijs

  1. Je va à Paris.
  2. Je vas à Paris.
  3. Je vais à Paris.

2 goed, 1 fout

Slide 11 - Slide

4. uitleg
  1. Je va à Paris.
  2. Je vas à Paris.
  3. Je vais à Paris.

ik ga = je vais

Slide 12 - Slide

Au travail
  • In duo's maak je een oefentoets voor je klasgenoten
  • Je krijgt hier een blaadje voor
  • Schrijf duidelijk, laat een paar regels voor het antwoord over
  • Je mag je boek gebruiken om dingen op te zoeken

Slide 13 - Slide

Inhoud oefentoets: (mag ook meer)
  • 2x vraag over voca ABEF Fr - NL chapitre 5
  • 2x vraag over voca ABEF NL-Fr chapitre 5
  • 1x vraag over phrases-clés F-N / N-F chapitre 5
  • 1x  vraag over gr D (passé composé) chapitre 5
  • 1x vraag over gr H (bijvoeglijk naamwoord) chapitre 5
  • 1x vraag over gr D (vragen stellen/vraagwoorden) chapitre 6
  • 2x vraag over gr H (ww aller) chapitre 6
timer
20:00

Slide 14 - Slide

  • In groepjes van 4 krijg je nu een oefentoets
  • Zet een tekentje (hartje, sterretje) erop zodat je weet dat jullie deze toets hebben gemaakt
  • Maak de oefentoets met elkaar
  • Mag ook ieder voor zich
  • Schrijf op de toets hoeveel je denkt dat jullie er goed hebben
  • De toets wordt morgen door een ander groepje nagekeken 
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Schrijf je vragen over de toetsstof op.
Morgen laatste kans om vragen te stellen!
Inhoud toets:
  • Chapitre 5 voca ABEF
  • Chapitre 5 phrases-clés CG
  • Chapitre 5 grammaire D (passé composé) & H (bijvoeglijk naamwoord)
  • Chapitre 6 grammaire D (vrage stellen/vraagwoorden) & H (ww aller)

Leer alles F-N & N-F

Slide 16 - Slide