Leerdoel fictie
(alleen als je gaat herhansen!)
Fictie Proza: Je leest een boek, je benoemt het onderwerp en het genre, je typeert personages en situaties en je legt uit in hoeverre deze tekst realistisch is. (2F)
Fictie proza: Je weet wat er met spanning wordt bedoeld (open plekken, globale en lokale spanning), ook weet je wat er met opbouw wordt bedoeld (chronologisch, niet-chronologisch, motorisch moment, verhaallijnen en afloop).
Fictie Poëzie: Je weet wat de kenmerken van gedichten zijn, welke rijmsoorten en rijmschema’s er zijn. Je kunt eindrijm en beginrijm benoemen, ook kun je van een kort gedicht het rijmschema maken. Daarnaast weet je wat ‘Beeldspraak’ is en wat een ‘Vergelijking-met-als’ is.