L6: Futur Proche

Op weg naar de toekomst: Futur Proche
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransLager onderwijs

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Op weg naar de toekomst: Futur Proche

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het eind van de les kun je het werkwoord 'aller' vervoegen en begrijp je hoe de futur proche wordt gevormd.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over het werkwoord 'aller'?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Herhaling: Werkwoord 'aller'
We beginnen met een herhaling van het werkwoord 'aller'.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Oefenen Werkwoord 'aller'
Vervoeg het werkwoord 'aller' in de volgende zinnen. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Vous .... à la bibliothèque ce soir.
A
vont
B
allez
C
vas
D
va

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Ils .... à Paris pour les vacances.
A
va
B
vont
C
allez
D
allons

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Elle .... chez le médecin.
A
allons
B
aller
C
va
D
allez

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Nous .... au cinéma ce soir.
A
allons
B
vas
C
va
D
allez

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Tu .... à la plage.
A
vas
B
allez
C
allons
D
aller

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de futur proche?
De futur proche is een vorm van de toekomende tijd in het Frans.
Deze wordt gevormd door het werkwoord 'aller' in de tegenwoordige tijd te combineren met een infinitief.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Oefening 6-10: Futur proche klassikaal
Vul de ontbrekende vormen van 'aller' in om de futur proche te vormen. Bijvoorbeeld: Je (aller) + manger = Je vais manger.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vul de ontbrekende vorm van 'aller' in om de futur proche te vormen: Nous (aller) + arriver.
A
vais
B
allons
C
allera
D
allez

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Vul de ontbrekende vorm van 'aller' in om de futur proche te vormen: Janine et Sophie (aller) + partir.
A
allons
B
vais
C
allez
D
vont

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Vul de ontbrekende vorm van 'aller' in om de futur proche te vormen: Hugo (aller) + acheter.
A
vas
B
allons
C
vais
D
va

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Vul de ontbrekende vorm van 'aller' in om de futur proche te vormen: Je (aller) + regarder.
A
va
B
allons
C
allez
D
vais

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Vul de ontbrekende vorm van 'aller' in om de futur proche te vormen: Ils (aller) + arriver.
A
vas
B
vont
C
va
D
allez

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Vul de ontbrekende vorm van 'aller' in om de futur proche te vormen: Vous (aller) + parler.
A
allons
B
allait
C
allaient
D
allez

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Vul de ontbrekende vorm van 'aller' in om de futur proche te vormen: Elle (aller) + prendre.
A
vaient
B
va
C
allez
D
vas

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Vul de ontbrekende vorm van 'aller' in om de futur proche te vormen: Tu (aller) + finir.
A
vas
B
avez
C
vais
D
va

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandige oefeningen futur proche
Maak een zin met de futur proche, gebruik verschillende werkwoorden. Bijvoorbeeld: Nous allons regarder un film ce soir.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Maak zelf een zin in de future proche.
Bijvoorbeeld: Nous allons regarder un film.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Vertaal: Zij gaat kijken.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Vertaal: Jullie gaan eten.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Vertaal: Ik ga praten.

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Vertaal: Wij gaan dansen.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Evaluatie
Bespreek met je buur hoe je de futur proche vormt. Gebruik werkwoorden zoals 'parler', 'écouter', en 'étudier'.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Schrijf kort op wat je indeze les hebt geleerd.

Slide 28 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 29 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.