Taal les 7.8

In een zin zeggen we iets over iemand of over iets.

Ik eet een appel.
-> Eet ik een appel?
-> Wie/wat eet er een appel? = ik
1 / 23
next
Slide 1: Slide
TaalLager onderwijs

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

In een zin zeggen we iets over iemand of over iets.

Ik eet een appel.
-> Eet ik een appel?
-> Wie/wat eet er een appel? = ik

Slide 1 - Slide

In een zin zeggen we iets over iemand of over iets.

Tijdens de vakantie speelt mijn broer tikkertje. 
-> Speelt mijn broer tikkertje tijdens de vakantie?
-> Wie/wat speelt er tikkertje? = mijn broer

Slide 2 - Slide

In een zin zeggen we iets over iemand of over iets.

De appel hangt aan de boom.
-> Hangt de appel aan de boom?
-> Wie/wat hangt er aan de boom? = de appel

Slide 3 - Slide

Over wie of wat gaat het in de zin?


Later word ik stuntman.

Slide 4 - Slide

Over wie of wat gaat het in de zin?


Later word ik stuntman.
-> Word ik later stuntman?
-> Wie/wat word er stuntman? = ik

Slide 5 - Slide

Over wie of wat gaat het in de zin?


Oma en opa komen vandaag logeren.

Slide 6 - Slide

Over wie of wat gaat het in de zin?


Oma en opa komen vandaag logeren.
-> Komen oma en opa vandaag logeren?
-> Wie/wat komt er vandaag logeren? = oma en opa

Slide 7 - Slide

De juf eet woensdagmorgen een boterham op de speelplaats.
A
de juf
B
woensdagmorgen
C
een boterham
D
de speelplaats

Slide 8 - Quiz

Vlooien zijn lastige kriebeldiertjes.
A
vlooien
B
zijn
C
lastige
D
kriebeldiertjes

Slide 9 - Quiz

De brandweerman blust iedere ochtend een eend die in brand staat.
A
de brandweerman
B
iedere
C
ochtend
D
een eend

Slide 10 - Quiz

De kok schrijft een lekker recept op het bord.
A
de kok
B
schrijft
C
recept
D
het bord

Slide 11 - Quiz

Tijdens de paasvakantie klimt de bakker 's nachts op een ladder.
A
tijdens
B
de paasvakantie
C
de bakker
D
een ladder

Slide 12 - Quiz

Elise laat haar spaarpot vallen.

Slide 13 - Open question

Olifanten lopen 's nachts in de woestijn rond.

Slide 14 - Open question

De bankkaart valt in een plas.

Slide 15 - Open question

Franne leest in de winter elke dag een strip.

Slide 16 - Open question

Bram speelt gitaar.

Slide 17 - Open question

Op het kerkhof bevriezen de bloemen.

Slide 18 - Open question

Maak een zin met:
Hanne en Sanne

Slide 19 - Open question

Maak een zin met:
de plant

Slide 20 - Open question

Maak een zin met:
tante Nicole

Slide 21 - Open question

Maak de zin langer met een 'waar'-deel en een 'wanneer'-deel.
De oma leest een boek.

Slide 22 - Open question

Maak de zin langer met een 'waar'-deel en een 'wanneer'-deel.
Joris eet een appel.

Slide 23 - Open question