Je hebt het genotype en het fenotype. Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Eigenschappen die je kunt zien
1 / 33
next
Slide 1: Quiz
This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Je hebt het genotype en het fenotype. Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Eigenschappen die je kunt zien
Slide 1 - Quiz
De kleur van je haar wordt alleen bepaald door het genotype.
A
juist
B
onjuist
Slide 2 - Quiz
Waardoor wordt het fenotype bepaalt?
A
Door het genotype
B
Door het genotype en de omgeving (het milieu)
C
Door de omgeving
D
door de omgeving en de opvoeding
Slide 3 - Quiz
Wat is een genotype?
A
Uiterlijke kenmerken
B
Erfelijke eigenschappen
C
Karakter
D
Geurstoffen
Slide 4 - Quiz
Hebben de dochtercellen bij gewone celdeling hetzelfde genotype of hebben ze verschillende genotypen?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen
Slide 5 - Quiz
Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quiz
Welk genotype is homozygoot recessief?
A
aa
B
Aa
C
aA
D
ArAr
Slide 7 - Quiz
Iemand heeft voor een eigenschap genotype Aa. Wat voor genotype is dit?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief
Slide 8 - Quiz
Hebben zaadcellen bij de man allemaal hetzelfde genotype of hebben ze verschillende genotypen?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen
Slide 9 - Quiz
Waar wordt het genotype vastgelegd?
A
Tussen 1 en 2
B
Tussen 2 en 3
C
Tussen stap 3 en 4
Slide 10 - Quiz
Hebben alle spiercellen van een individu hetzelfde genotype of hebben ze een ander genotype?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen
Slide 11 - Quiz
Zie je in de afbeelding het fenotype of het genotype van de baby?
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 12 - Quiz
Is in het voorbeeld het genotype veranderd? En het fenotype?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel het genotype als het fenotype
Slide 13 - Quiz
Wat is dan de kans op een homozygoot dominante nakomeling bij deze kruising?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 14 - Quiz
Wat is de juiste verhouding bij --> AA = 25%, Aa = 50%, aa = 25%
A
2 : 4: 2
B
1 : 2 : 2
C
1 : 3 : 1
D
1 : 2 : 1
Slide 15 - Quiz
Eigenschappen in het DNA
Eigenschappen die je kunt zien.
Met één van dit type gen krijg je altijd het fenotype er van.
Je hebt twee van dit type genen nodig om het fenotype te krijgen.
Wanneer je twee dezelfde genen hebt noem je dat...
Wanneer je twee verschillende genen hebt noem je dat...
Twee evensterke genen noem je...
Fenotype
Genotype
Homozygoot
Heterozygoot
Intermediair
Dominant
Recessief
Slide 16 - Drag question
Moeder kat heeft een witte vacht met genotype aa.
Vader kat heeft een zwarte vacht.
Ze krijgen in ieder geval 1 kitten met een witte vacht.
Vul de kruisingstabel in.
Moeder
Vader
A
a
a
a
Aa
Aa
aa
aa
Slide 17 - Drag question
Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a). Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit (aa) konijn. Hoe groot is de kans op witte konijntjes (aa)?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%
Slide 18 - Quiz
Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a). Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit konijn (aa). Wat is het genotype van de konijntjes uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa
Slide 19 - Quiz
De konijnen in de F1 hebben allemaal genotype Aa. De konijntjes planten zich onderling voor. Werk de kruising uit.
Slide 20 - Open question
Uit de kruising komt: A a A AA Aa a Aa aa Wat is de verhouding in de genotypen? En wat in de fenotypen?
Slide 21 - Open question
Homozygoot
Heterozygoot
Dominant
Reccessief
Intermediair
2 gelijke genen voor één eigenschap
2 ongelijke genen voor 1 eigenschap
overheersend gen van een paar
onderdrukt gen van een genenpaar
Beide genen zijn even sterk, komen beiden naar voren in fenotype
Slide 22 - Drag question
Een vrouw heeft 3 kinderen ze zijn allemaal jongens. Ze is zwanger van nummer 4. Hoeveel kans is er dat ze weer een jongen krijgt.
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 23 - Quiz
Leg in je eigen woorden uit waarom je 50% kans hebt op een jongen of meisje.
Slide 24 - Open question
P1 = homozygoot P2 = homozygoot Bruin is dominant over groen
Schrijf de genotype van P1 en P2 op. P1 = P2=
Slide 25 - Open question
P1 = homozygoot P2 = homozygoot Bruin is dominant over groen Schrijf op welke geslachtscellen er kunnen voorkomen. P1 = P2 =
Slide 26 - Open question
P1 heeft bruine ogen genotype AA
P2 heeft groene ogen genotype aa
Sleep de juiste letters naar het kruisingschema:
A
A
a
a
Slide 27 - Drag question
P1 heeft bruine ogen genotype AA
P2 heeft groene ogen genotype aa
Sleep de juiste letters naar het kruisingschema:
A
A
a
a
T
A
A
A
a
a
A
a
a
Slide 28 - Drag question
Beide ouders zijn homozygoot, bruin is dominant. Hoeveel kans is er op nakomelingen met groene ogen?
Tip: gebruik het kruisingsthema van de vorige vraag.
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 29 - Quiz
Bij tulpen is het gen voor lange stengels dominant (B) over dat voor korte stengels(b). Een homozygote tulp met lange stengel wordt gekruist met een tulp met korte stengel. De hieruit ontstane planten worden onderling verder gekruist.
a: Welke fenotypen kunnen bij de nakomeling in de F1 voorkomen?
A
Alleen lange stengels
B
Alleen korte stengels
C
Zowel lange stengels als korte stengels
D
Alleen half lange stengels
Slide 30 - Quiz
Bij tulpen is het gen voor lange stengels dominant (B) over dat voor korte stengels(b). Een homozygote tulp met lange stengel wordt gekruist met een tulp met korte stengel. De hieruit ontstane planten worden onderling verder gekruist.
a: Welke genotypen kunnen bij de nakomeling in de F2 voorkomen?
A
BB
B
Bb
C
bb
D
BB, Bb en bb
Slide 31 - Quiz
Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor steil haar is recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor steil haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar (zie afbeelding). Wat is het fenotype van kind P?
Slide 32 - Open question
Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor steil haar is recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor steil haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar (zie afbeelding). Wat is het genotype van vader?