M4 les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Leesvaardigheid

Spelling

• A  leesvaardigheid: leesteksten met meerkeuzevragen en open vragen 2F (1x)
• B spelling (werkwoordspelling, tussenletters (-e of –en, -s), trema, apostrof, meervoud van zelfstandige naamwoorden, koppelteken) 2F (1x)
• 
  
• C schrijfvaardigheid: zakelijke brief 2F (2x)
• D kijk- en luistervaardigheid 2F (3x)
• 
  
• E presenteren 2F (1x)
• F Nederlandse literatuur, 6 literaire werken naar keuze van de docent 2F (1x)
• G leesvaardigheid: leestekst met meerkeuzevragen en open vragen en een geleide samenvatting 2F (3x)
• 
  

   Bepaling eindcijfer schoolexamen: (1xA + 1xB +2xC + 3xD + 1xE + 1xF + 3xG) / 12

Spelling

• Leestekens, 
• hoofdletters, 
• werkwoordspelling, 
• tussenletters (-e of –en, -s), 
• trema, 
• apostrof, 
• meervoud van zelfstandige naamwoorden, 
• koppelteken

werkwoordspelling, 

tussenletters (-e of –en, -s), 

trema, 

apostrof, 

meervoud van zelfstandige naamwoorden, koppelteken

Bedenk van elk een voorbeeld

Hoe werkt dit ook al weer?

Schrijf op!

'T eX-KoFSCHiP

Het meisje (knipperen) met haar ogen. (PVTT)

1. knipperd
2. knipper
3. knippert
4. knipperdt

Dat idee (vinden) ik geweldig! (PVTT)

1. vond
2. vindt
3. vind
4. vint

Die man (reageren) meestal positief. (PVVT)

1. reageert
2. reageerde
3. reageerdt
4. reageerte

De vrouw (relaxen) gisteren de hele middag. (PVVT)

1. relaxt
2. relaxde
3. relaxte
4. relaxtte

PV TT

Gebruik het woord 'lopen'

• De man (beschrijven) zijn mooie huis.
• De man (loopT)... dus beschrijfT...
• De man beschrijft zijn mooie huis

0

Vindt jij het ook zo raar als mensen niet goed spellen?

Zelf irriteerd me dat enorm erg.

Ik vindt het zelfs nog iritanter als regen in de zomer.

Trouwens heb je gehoordt van die mensen in hon kong? Die zijn aan het prottesteren tegen de overhijd.

maar dat ff tussendoor. haha.

Hij (spelen) dat spel heel vaak. (PVTT)

1. speelt
2. speeld
3. speelde
4. speeldt

Arnold (ruilen) zijn auto in. (PVTT)

1. ruilde
2. ruild
3. ruilt
4. ruildt

Martin (trakteren) morgen op appeltaart.

1. trakteerde
2. trakteert
3. trakteerd
4. trakteerdt

Het huis (branden) vorige week af. (PVVT)

1. branden
2. brandde
3. brande
4. brantte

Door die val (bloeden) zijn neus. (PVVT)

1. bloedde
2. bloeden
3. bloedte
4. bloede

(Verlaten) zij hem nou vorig jaar?

1. verlate
2. verlaatte
3. verlaate
4. verliet