H4 oefentoets

Bidden, vechten, werken
Hoofdstuk 4
OEFENTOETS


Geschiedenis - Basis 1
1 / 40
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bidden, vechten, werken
Hoofdstuk 4
OEFENTOETS


Geschiedenis - Basis 1

Slide 1 - Slide

Herhaling
Heb je de lesstof goed geleerd.

Slide 2 - Slide

Welke afbeelding hoort bij het tijdvak waar dit hoofdstuk over gaat?
A
B
C
D

Slide 3 - Quiz

Over welk tijdvak gaat dit hoofdstuk?
A
Tijd van Grieken en Romeinen
B
Tijd van steden en staten
C
Tijd van jagers en boeren
D
Tijd van monniken en ridders

Slide 4 - Quiz

Welke jaartallen horen bij dit tijdvak?
A
500-1000
B
1000-1500
C
tot 3000 v. Chr.
D
3000 v. Chr. - 500 n. Chr.

Slide 5 - Quiz

Wat is een andere naam voor dit tijdvak?
A
De prehistorie
B
De oudheid
C
De vroege middeleeuwen
D
De late middeleeuwen

Slide 6 - Quiz

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde.
Begin met de gebeurtenis die het eerst plaatsvond.
Tip: Als je deze vraag moeilijk vindt, kijk dan nog eens op blz. 98 in je boek.
1
Het einde van het West-Romeinse Rijk.
2
Karel de Grote wordt keizer van de Franken.
3
De Friezen vermoorden Bonifatius.
4
Mohammed vlucht van Mekka naar Medina. De islam ontstaat.
5
De Arabieren veroveren een groot rijk in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Spanje en Portugal.
6
Het drieslagstelsel wordt uitgevonden.

Slide 7 - Drag question

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde.
Begin met de gebeurtenis die het eerst plaatsvond.
Tip: Als je deze vraag moeilijk vindt, kijk dan nog eens op blz. 94 in je boek.
1
Een engel verteld Mohammed in een droom dat er maar één god is, Allah.
2
Mohammed voert oorlog met Mekka en wint.
3
Mohammed vlucht naar Medina.
4
Veel inwoners van Mekka worden moslim.
5
Mohammed vertelt de inwoners van Mekka over zijn droom, maar ze geloven hem niet.
6
Mohammed sterft.

Slide 8 - Drag question

Kies bij elk woord de naam die er het beste bij past.
Koning
Handelaar/ profeet
Vermoord
Monnik
Mohammed
Karel de Grote
Bonifatius
Willibrord

Slide 9 - Drag question

Zet de zinnen op de goede plek in de kaart.
1
Het gebied waar Mohammed leefde.
2
Het rijk  van Karel de Grote.
3
De plaats waar Willibrord naar de Friezen reisde.

Slide 10 - Drag question

Welke drie standen waren er?

Slide 11 - Open question

Wie wordt bedoeld?
Boer die bij een leenman en het gebied hoorde.
A
Ridder
B
Horige
C
Leenheer
D
Monnik

Slide 12 - Quiz

Wie wordt bedoeld?
Iemand die in dienst is van de kerk.
A
Geestelijke
B
Horige
C
Ambachtsman
D
Monnik

Slide 13 - Quiz

Wie wordt bedoeld?
Soldaat van de koning.
A
Geestelijke
B
Horige
C
Ridder
D
Non

Slide 14 - Quiz

Wie wordt bedoeld?
Man die een deel van zijn gebied door iemand anders liet besturen.
A
Leenheer
B
Horige
C
Ridder
D
Leenman

Slide 15 - Quiz

Wie wordt bedoeld?
Man die in een klooster woont en leeft in dienst van God.
A
Moslim
B
Horige
C
Monnik
D
Non

Slide 16 - Quiz

Toepassing 1
Het geleerde kunnen toepassen in dezelfde situatie.

Slide 17 - Slide

Wie waren Bonifatius en Willibrord?
A
Zij waren geestelijken en christenen.
B
Zij waren geestelijken en edelen.
C
Zij waren soldaten en Friezen.
D
Zij waren christenen en moslims.

Slide 18 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
Zet de woorden op de goede plek in de tekst.
Het gebouw op de foto is een ........................
Hierin woonden ........................ of ........................ Twee dingen die zij daar deden waren: ........................ en ........................
klooster
kerk
moskee
monniken
nonnen
moslims
zieken verzorgen
boeken overschrijven
vechten
besturen

Slide 19 - Drag question

Karel de Grote bestuurde zijn land niet zelf. Hij gebruikte het leenstelsel. Waarom deed Karel dat?
A
Zijn rijk was te groot om door één man bestuurd te worden. Karel kon onmogelijk overal tegelijk zijn.
B
In die tijd was het leenstelsel heel normaal. De meeste koningen deden het zo. Karel dus ook.
C
De leenmannen dwongen hem om hen stukken land in leen te geven. Als Karel dat niet deed werd hij vermoord.
D
Karel wordt 'de Grote' genoemd, maar hij was altijd lui en moe. Hij had helemaal geen zin om te besturen.

Slide 20 - Quiz

Een horige had veel plichten. Toch gebeurde het soms dat een boer bij een graaf aanklopte, en hem vroeg: "Mag ik uw horige worden?"
Waarom wilden sommige boeren horigen worden?
A
Als hij horige was, dan hoorde hij bij het gebied. Misschien zou hij dan op een dag de leenman van dat gebied worden.
B
Als je een horige werd, dan kreeg je een betere plaats in de standenmaatschappij. En dat leverde je geld op.
C
Een graaf was verplicht om zijn horigen te beschermen. Een boer die horige was, kon dus veiliger zijn dan een boer die géén horige was.
D
Een horige boer werd vanzelf ook ridder. Hij kreeg dan een paard en een harnas. Boeren die geen horige waren, waren ook geen ridder.

Slide 21 - Quiz

Op welke afbeelding zie je een directe bron over de tijd van monniken en ridders?
A
B
C
D

Slide 22 - Quiz

Toepassing 2
Het geleerde toepassen in een nieuwe situatie.

Slide 23 - Slide

Is het een wel of niet een plicht van de horige?

Horigen waren ... verplicht te werken op de akkers van de graaf.
A
wel
B
niet

Slide 24 - Quiz

Is het een wel of niet een plicht van de horige?

Horigen waren ... verplicht om belasting te betalen aan de graaf.
A
wel
B
niet

Slide 25 - Quiz

Is het een wel of niet een plicht van de horige?

Horigen waren ... verplicht om te zorgen voor de veiligheid in het gebied waar ze woonden.
A
wel
B
niet

Slide 26 - Quiz

Is het een wel of niet een plicht van de horige?

Horigen waren ... verplicht om voor de graaf te vechten, als de graaf dat nodig vond.
A
wel
B
niet

Slide 27 - Quiz

Is het een wel of niet een plicht van de horige?

Horigen waren ... verplicht om andere horigen in hun huis te laten schuilen als er gevaar dreigde.
A
wel
B
niet

Slide 28 - Quiz

In de Middeleeuwen waren het christelijk geloof en de kerk erg belangrijk. Waarom?
A
Mensen hoopten na hun dood in de hel te komen. Daar was alles goed en mooi.
B
Mensen hoopten dat God hen zou helpen.
C
Mensen vonden kerken erg mooi.
D
Mensen zongen graag in de Middeleeuwen. Dat maakte hen gelukkig.

Slide 29 - Quiz

In de Middeleeuwen waren het christelijk geloof en de kerk erg belangrijk. Waarom?
A
Mensen hoopten na hun dood in de hemel te komen. Daar was alles goed en mooi.
B
Mensen hoopten dat God hen zou vernietigen.
C
Mensen vonden kerken erg lelijk.
D
Mensen geloofden dat de geestelijken ver van God stonden en hen niet hielpen.

Slide 30 - Quiz

In de Middeleeuwen waren het christelijk geloof en de kerk erg belangrijk. Waarom?
A
Mensen vonden kerken erg mooi.
B
Mensen waren graag veilig in de Middeleeuwen. Kerken zorgden daarvoor.
C
Mensen geloofden dat de geestelijken dicht bij God stonden.
D
Mensen hoopten na de dood in de hel te komen. Daar was alles goed en mooi.

Slide 31 - Quiz

Bekijk de afbeelding. 
Welke verplichting hoort bij welke stand?
Belasting betalen.
Adel
Boeren
Beschermen
Herendiensten
Voedsel produceren
Geestelijken
Het land besturen
Bidden

Slide 32 - Drag question

Bij welke stand hoort de persoon.

Harige Hubertus, een horige.
A
De geestelijken
B
De adel
C
De boeren

Slide 33 - Quiz

Bij welke stand hoort de persoon.

Melige Marcus, een monnik
A
De geestelijken
B
De adel
C
De boeren

Slide 34 - Quiz

Bij welke stand hoort de persoon.

Bolle Barend, een bisschop.
A
De geestelijken
B
De adel
C
De boeren

Slide 35 - Quiz

Bij welke stand hoort de persoon.

Gekke Gerrit, graaf van Gelre.
A
De geestelijken
B
De adel
C
De boeren

Slide 36 - Quiz

Bij welke stand hoort de persoon.

Slimme Saskia, snelst schrijvende non van de omgeving.
A
De geestelijken
B
De adel
C
De boeren

Slide 37 - Quiz

Bij welke stand hoort de persoon.

Karel de Kale, kleinzoon van Karel de Grote. Hij was koning, net zoals zijn opa.
A
De geestelijken
B
De adel
C
De boeren

Slide 38 - Quiz

Waarom gingen Willibrord en Bonifatius naar de Friezen?
A
Ze waren geestelijken en ze gingen kloosters bouwen in Friesland.
B
Ze waren leenmannen van Karel de Grote, ze gingen oorlog voeren met de Friezen.
C
Ze waren geestelijken en ze wilden eren over de godsdienst van de Friezen.
D
Ze waren geestelijken en ze wilden de Friezen overhalen om christenen te worden.

Slide 39 - Quiz

Welke uitvinding in de tijd van monniken en ridders zie je op de afbeelding?
A
Het schrift
B
Het klooster
C
Het drieslagstelsel
D
Het geloof

Slide 40 - Quiz