Blok 1 zinsontleding 6 en 7 april

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Zinsontleding

We gaan alles van zinsontleding herhalen de komende lessen.

Kijk allereerst het filmpje op de volgende slide.

Dat was een opfrisser, nu weten jullie weer welke werkwoordsvormen er zijn. In de volgende slides, gaan we dat even testen. Geef steeds aan welke werkwoordsvorm er in de zin staat.

In de vakantie schildert Jan zijn kamer.

1. Persoonsvorm (pv)
2. Voltooid deelwoord (vdw)
3. Infinitief (inf)

Wij hebben naar de juf geluisterd.

1. pv
2. inf
3. pv+vdw
4. pv + inf

Hoeveel geld heb ik gekregen?

1. pv+inf
2. pv
3. pv+vdw
4. inf

Ik zal de computer morgen maken.

1. pv+inf
2. pv+vdw
3. vdw
4. inf

Wat is de pv in de volgende zin?
Ik heb gisteren veel sushi gegeten.

1. gegeten
2. ik
3. heb gegeten
4. heb

Wat is het infinitief in de volgende zin?
Ik ben naar de kermis geweest.

1. ben
2. geweest
3. ben geweest
4. staat er niet in

Wat doe je als je de tijdsproef gebruikt om een pv te vinden?

1. Je voegt een tijd aan de zin toe.
2. Je zet de zin van de verleden tijd in de tegenwoordige tijd of andersom.
3. Je maakt van de zin een zin met een vdw.

Wat is nog een andere manier om de pv te vinden?

1. Je maakt een zin met een vdw erin.
2. Je gebruikt de getalproef.
3. Je gebruikt een lijdend voorwerp.

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wwg)?

1. Het eerste werkwoord dat in een zin staat.
2. Het onderwerp en de pv bij elkaar.
3. Alle werkwoorden die in de zin staan.

Wat is het wwg in de volgende zin?
Wij zijn vanmiddag op de fiets naar oma gereden.

1. vanmiddag
2. naar oma gereden
3. zijn gereden
4. op de fiets

Wat is een scheidbaar werkwoord?

Welke woorden zijn scheidbare werkwoorden?
Uitwassen, aankomen, opblazen, verlaten, stofzuigen.

1. Allemaal
2. uitwassen, aankomen en stofzuigen
3. verlaten, uitwassen, aankomen en opblazen
4. uitwassen, opblazen en aankomen

Wat is het wwg in de volgende zin?
Waarom nodig je Bryan niet voor het feestje uit?

1. nodig je Bryan uit
2. nodig je niet uit
3. nodig uit
4. nodig

Wat is het wwg in de volgende zin?
Hoe laat kom jij op het station aan?

1. kom jij aan
2. op het station aan
3. kom
4. kom aan

Hoe vind je het onderwerp (ond) in een zin?

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.

1. Onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. Ze

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.

1. Ik
2. kan
3. het onderwerp
4. een zin

Wat is het onderwerp?

Caro legt het onderwerp uit.

1. Caro
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.

1. Marina
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.

1. Onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. Ze

Waarom is uitblazen in de volgende zin een werkwoord?
Hij wil de kaarsjes uitblazen.

Werkwoorden maken duidelijk wat gebeurt of wat wordt gedaan.

Dat was het voor vandaag.

Indien je meer dan 3 fouten hebt, via onderstaande link verder oefenen:

https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/