2HV - les 30 lezen luisteren vraagwoorden

Programa
  1. PW U2
  2. Video
  3. Repaso
  4. Palabras interrogativas 
  5. Leemos
  6. Escuchamos
1 / 43
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. PW U2
  2. Video
  3. Repaso
  4. Palabras interrogativas 
  5. Leemos
  6. Escuchamos

Slide 1 - Slide

De jongeren geven antwoord op de vraag
'¿Cuántos años tienes?'

Wat betekent deze vraag?
A
Hoe oud ben je?
B
Hoe gaat het met je?
C
Waar woon je?
D
Hoe heet je?

Slide 2 - Quiz

Wat betekent de vraag:

¿De dónde eres?
A
Hoe heet je?
B
Hoe oud ben je?
C
Waar kom je vandaan?
D
Hoe gaat het?

Slide 3 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans...?

Ik heet...
A
Vivo en...
B
Me llamo...
C
Tengo...años.
D
Soy de...

Slide 4 - Quiz

De jongeren geven antwoord op de vraag
'¿Cuántos años tienes?'

Wat betekent deze vraag?
A
Hoe oud ben je?
B
Hoe gaat het met je?
C
Waar woon je?
D
Hoe heet je?

Slide 5 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans...?

Dankjewel!
A
¡Adiós!
B
¡Por favor!
C
¡Hola!
D
¡Gracias!

Slide 6 - Quiz

PW U2 - woe 30 maart
Lees- luisterfragment (oortjes mee)

voca 2.1 tm 2.3 (N-S )
aanvullende werkwoorden 1-24 (S-N) (roze werkwoordenblad)
regelmatige ww op -ar,- er,-ir
llamarse
vervoegingen + verschil + gebruik ser / estar / hay
vraagwoorden
Klemtoonregels
Bijvoeglijk naamwoorden








Slide 7 - Slide

6

Slide 8 - Video

Waar zit de klemtoon als:
een woord een accent heeft
A
bij het accent
B
op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 9 - Quiz

Waar zit de klemtoon als:
het woord eindigt op een klinker, -n of -s?
A
bij het accent
B
Op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 10 - Quiz

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

La chica (bonito)
A
bonito
B
bonita
C
bonite

Slide 11 - Quiz

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

El chico (inteligente)
A
inteligento
B
inteligenta
C
inteligente

Slide 12 - Quiz

Waar zit de klemtoon als:
het woord eindigt op een medeklinker behalve een -n of -s?
A
bij het accent
B
op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 13 - Quiz

Waar ligt de klemtoon?

TRABAJAR
A
TRA
B
BA
C
JAR

Slide 14 - Quiz

Waar ligt de klemtoon?

LEJOS
A
LE
B
JOS

Slide 15 - Quiz

Waar ligt de klemtoon?

DERECHA
A
DE
B
RE
C
CHA

Slide 16 - Quiz

Waar ligt de klemtoon?

NÚMERO
A
B
ME
C
RO

Slide 17 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord
A
Is een woord wat iets zegt over een zelfs nw
B
Is een woord wat een hoeveelheid aangeeft
C
Is een woord die de persoon aangeeft

Slide 18 - Quiz

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

Los coches (azul)
A
azul
B
azules
C
azulo
D
azulos

Slide 19 - Quiz

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

La mandarina (naranja)
A
naranja
B
naranjo
C
naranje

Slide 20 - Quiz

00:27
Hoe zeg je in het Spaans...?

Ik heet...
A
Vivo en...
B
Me llamo...
C
Tengo...años.
D
Soy de...

Slide 21 - Quiz

00:41
Wat betekent de vraag:

¿De dónde eres?
A
Hoe heet je?
B
Hoe oud ben je?
C
Waar kom je vandaan?
D
Hoe gaat het?

Slide 22 - Quiz

01:06
Waar of niet waar?

Sonia geeft haar 'número de teléfono' aan Marcos.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

01:24
Hoe zeg je in het Spaans...?

Dankjewel!
A
¡Adiós!
B
¡Por favor!
C
¡Hola!
D
¡Gracias!

Slide 24 - Quiz

01:52
De jongeren geven antwoord op de vraag
'¿Cuántos años tienes?'

Wat betekent deze vraag?
A
Hoe oud ben je?
B
Hoe gaat het met je?
C
Waar woon je?
D
Hoe heet je?

Slide 25 - Quiz

02:43
Je hoorde 4 getallen in het fragment. Combineer de getallen met het Spaanse woord:
uno
seis
cinco
cuatro
1
5
6
4

Slide 26 - Drag question

Hoe zeg je in het Spaans...?

Ik heet...
A
Vivo en...
B
Me llamo...
C
Tengo...años.
D
Soy de...

Slide 27 - Quiz

De jongeren geven antwoord op de vraag
'¿Cuántos años tienes?'

Wat betekent deze vraag?
A
Hoe oud ben je?
B
Hoe gaat het met je?
C
Waar woon je?
D
Hoe heet je?

Slide 28 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans...?

Dankjewel!
A
¡Adiós!
B
¡Por favor!
C
¡Hola!
D
¡Gracias!

Slide 29 - Quiz

Wat betekent de vraag:

¿De dónde eres?
A
Hoe heet je?
B
Hoe oud ben je?
C
Waar kom je vandaan?
D
Hoe gaat het?

Slide 30 - Quiz

Wat betekent de vraag:

¿De dónde eres?
A
Hoe heet je?
B
Hoe oud ben je?
C
Waar kom je vandaan?
D
Hoe gaat het?

Slide 31 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans...?

Ik heet...
A
Vivo en...
B
Me llamo...
C
Tengo...años.
D
Soy de...

Slide 32 - Quiz

De jongeren geven antwoord op de vraag
'¿Cuántos años tienes?'

Wat betekent deze vraag?
A
Hoe oud ben je?
B
Hoe gaat het met je?
C
Waar woon je?
D
Hoe heet je?

Slide 33 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans...?

Dankjewel!
A
¡Adiós!
B
¡Por favor!
C
¡Hola!
D
¡Gracias!

Slide 34 - Quiz

De 3 categorieën vraagwoorden

Slide 35 - Slide

Categorie 1: eenvoudig
¿ Dónde?         Waar
¿A dónde?       Waarheen
¿De dónde?     Waar vandaan
¿ Cuándo?      Wanneer
¿ Cómo?          Hoe
¿ Por qué?      Waarom

Slide 36 - Slide

Categorie 2
Deze vraagwoorden nemen het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen over.
   

¿Quién? ¿Quiénes?                  🡪 Wie?
¿Cuánto/a? ¿Cuántos/as?    🡪 Hoeveel?
LET OP!!
Als Cuánto met het werkwoord COSTAR (kosten) wordt gebruikt verandert cuánto niet!!!

Slide 37 - Slide

Categorie 3:        qué - wat, cuál(es) - wat/welke (bij ww ser)
Qué en cuál = WAT en WELKE





Slide 38 - Slide

Kies tussen de vraagwoorden: 
qué (2x), dónde (3x), cómo, quién.
  1. ¿De ______________ es Shakira? -Es de Colombia.
  2. ¿ _______________ trabajas? -Trabajo en un banco.
  3. ¿ _______________ se llama tu compañero de clase? - Se llama Ignacio
  4. ¿ _______________ vive en Miami? - Es mi hermano Juan
  5. ¿De ____________ son ustedes? - Somos holandeses, vivimos en Uithoorn.
  6. ¿A _______________ se dedica tu madre? - Ella es profesora en un instituto.
  7. ¿_______________ significa saludo? - Hola es un saludo.

Slide 39 - Slide

WB p. 46 - EJ 22

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

WB p. 46/47 - EJ 23
Luisterfragment

Slide 42 - Slide

Deberes
af:
document in classroom

leren:
voca 2.1 tm 2.3 N-S
aanvullende werkwoorden 1-24 S-N (roze werkwoordenblad) 

Slide 43 - Slide