Taal groep 6 - les 2.3, 2.7, 2.9

Taal herhalen
Leerdoelen:
  • Ik kan voorzetsels uit een zin halen.
  • Ik kan de persoonsvorm vinden met de getalsproef.
  • Ik weet wat afkortingen betekenen.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taal herhalen
Leerdoelen:
  • Ik kan voorzetsels uit een zin halen.
  • Ik kan de persoonsvorm vinden met de getalsproef.
  • Ik weet wat afkortingen betekenen.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat is het voorzetsel in de zin?
Er zwemmen eendjes in de vijver.

Slide 4 - Open question

Wat is het voorzetsel in de zin?
Melanie wilde met Jens dansen.

Slide 5 - Open question

Wat is het voorzetsel in de zin?
Is de juf boos op ons?

Slide 6 - Open question

Wat is het voorzetsel in de zin?
De vlieger vliegt in de wind.

Slide 7 - Open question

Wat is het voorzetsel in de zin?
Ze lopen altijd samen naar huis.

Slide 8 - Open question

Wat is het voorzetsel in de zin?
Tijdens de voorstellen werd hard gelachen.

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Zet de zinnen in een ander getal.
Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm van de zinnen op.
De kinderen spelen buiten.

Slide 11 - Open question

Zet de zinnen in een ander getal.
Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm van de zinnen op.
Ik vind voetbal leuk.

Slide 12 - Open question

Zet de zinnen in een ander getal.
Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm van de zinnen op.
Wij gaan samen spelen.

Slide 13 - Open question

Zet de zinnen in een ander getal.
Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm van de zinnen op.
De eenden zwemmen in de vijver.

Slide 14 - Open question

Zet de zinnen in een ander getal.
Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm van de zinnen op.
Het meisje wiebelt op haar kruk.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Zoek de juiste afkorting:
alstublieft
A
a.s.b.
B
a.j.b.
C
a.u.b.
D
a.u.t.

Slide 17 - Quiz

Zoek de juiste afkorting:
onder leiding van
A
o.l.g.
B
o.r.v.
C
o.l.v.
D
o.v.n.

Slide 18 - Quiz

Zoek de juiste afkorting:
tegenover
A
t.e.
B
t.o.r.
C
t.o.v.
D
t.o.

Slide 19 - Quiz

Zoek de juiste afkorting:
zo spoedig mogelijk
A
z.s.m.
B
z.s.k.
C
z.s.p.m.
D
z.s.m.g.k.

Slide 20 - Quiz

Zoek de juiste afkorting:
maximaal
A
ma.
B
m.a.l.
C
m.a.x.l.
D
max.

Slide 21 - Quiz

Zoek de juiste afkorting:
zo goed als nieuw
A
z.g.a.
B
z.g.a.n.
C
z.g.a.l.
D
z.g.a.w.

Slide 22 - Quiz