This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Thema 6
Bs 4: Vorming van gedrag
Slide 1 - Slide
Wat weet je van een ethogram?
Wat is ...............waar?
NIET
A
Je schrijft op wat een dier doet
B
Een gedragshandeling wordt omschreven
C
Je schrijft bijv. op dat een hond agressief is
D
Het is een lijst met beschrijvingen van gedrag
Slide 2 - Quiz
Maxime en Zolikha kiezen één bepaalde chinchilla uit en noteren vijf minuten lang, elke vijf seconden, welk gedrag dit dier vertoont. Hun resultaten staan in tabel 2. Hoe wordt tabel 2 genoemd?
A
Ethogram
B
Protocol
C
Frequentiediagram
D
Sequentiediagram
Slide 3 - Quiz
Wat is een protocol?
A
Je schrijft op wat je van het gedrag vindt.
B
Een lijst waarop je kunt zien welke gedragshandelingen voorkomen bij één dier.
C
Je schrijft op wat het dier doet.
D
Een lijst waarop je kunt zien hoe vaak een gedragshandeling voorkomt bij alle dieren van één soort.
Slide 4 - Quiz
A
Links protocol, rechts ethogram
B
Links ethogram, rechts protocol
Slide 5 - Quiz
Leerdoelen
- Je kunt toelichten dat gedrag deels erfelijk bepaald is.
- Je kunt de dynamische relatie beschrijven tussen een organisme en zijn omgeving.
Slide 6 - Slide
Verdeling gedrag
Slide 7 - Slide
Reflex
Simpelste vorm van gedrag
Een plotselinge prikkel die een automatische, onwillekeurige en steeds dezelfde reactie uitlokt.
Aangeboren, niet
aangeleerd
Slide 8 - Slide
Vaste gedragsketens / gedragssystemen
alle individuen van een bepaalde soort vertonen in dezelfde situatie hetzelfde gedrag op dezelfde manier. Ritueel gedrag
Nestbouw, om voedsel bedelende meeuwen, zuigreflex babies, eirollen gans
Veroorzaakt door een sleutelprikkel.
Supernormale stimulus
Aangeboren gedrag
Slide 9 - Slide
Aangeboren (erfelijk)
Aangeleerd
organisme met korte levensduur
organisme met lange levensduur
gedrag nodig voor overleving jong dier
organisme in een veel veranderende omgeving
Baltsgedrag solitaire dieren
Slide 10 - Drag question
Slide 11 - Video
Bedenk goed dat deze prikkels continu veranderen en een dier daar dus op reageert. Let ook goed op de rode pijl die de terugkoppeling laat zien van het effect (het gedrag) en de prikkels. Vaak zal gedrag een prikkel veranderen of bijvoorbeeld laten verdwijnen.
Slide 12 - Slide
Omschrijf motivatie in je eigen woorden
Slide 13 - Open question
Motivatie is de combinatie van externe en interne prikkels
De interne prikkel is hier laag (geen hongergevoel), maar de externe prikkel is hoog (erg lekker eten). Dit levert samen voldoende motivatie op om het ijsje te eten
Hier zou je onvoldoende motivatie hebben. Zowel de interne als externe prikkel zijn laag
Als de interne prikkel hoog genoeg is dan is er maar een lage externe prikkel nodig om voldoende motivatie te hebben om te eten
Slide 14 - Slide
Uitwendige prikkels
Inwendige prikkels
licht
kou
dorst
geur
geluid
honger
spierpijn
hormonen
Slide 15 - Drag question
Prikkels
Sleutelprikkel: Een prikkel waarop altijd hetzelfde gedrag volgt.
Supranormaleprikkel: Een overdreven sleutelprikkel, is effectiever in het veroorzaken van het gedrag dan een sleutelprikkel.
Slide 16 - Slide
sleutelprikkel
Voor jonge zeemeeuwen is de rode vlek op de snavel van de ouder een sleutelprikkel. De respons is ernaar pikken zodat de ouder eten aan het kuiken geeft.
Slide 17 - Slide
Een sleutelprikkel:
A
Leidt altijd naar hetzelfde gedrag.
B
Leidt naar meerdere mogelijkheden qua gedrag.
C
Leidt naar aangeleerd gedrag.
D
Leidt naar aangeboren gedrag.
Slide 18 - Quiz
Supranormale prikkel
Een ei vlak bij het nest van de scholekster is een sleutelprikkel. De respons is het ei terugrollen in het nest. Een groter ei is een supranormale prikkel en de vogel reageert op het grootste ei het sterkst
Slide 19 - Slide
Sleutelprikkel / supranormale prikkel
Sleep de stukjes tekst naar de juiste plek
sleutelprikkel
supranormale prikkel
De benen van een fotomodel worden met fotoshop verlengd
je reageert op het huilen van een baby
een merel voert het jong zodra het jong zijn bekje opendoet
het supergrote ei in het nest wordt beter bebroed
Babydieren zijn zooooo schattig
Slide 20 - Drag question
Aangeleerd gedrag wat je als mens vertoont ligt ergens 'opgeslagen'. Waar?
A
In je DNA
B
In je kleine hersenen
C
In je hersenstam
D
In je grote hersenen
Slide 21 - Quiz
Welk gedrag van de mens is aangeboren?
A
Mensen durven niet naakt over straat te lopen, ook al is het heel erg warm.
B
Een baby huilt, want hij heeft een vieze luier.
C
Een meisje huilt, omdat ze niet met de jongens mee mag voetballen
D
Een jongen krijgt tranen in zijn ogen als hij hoort dat hij een onvoldoende heeft.
Slide 22 - Quiz
Periodieke invloeden
Regelmatig terugkerende schommelingen van prikkelsterkten in het interne of externe milieu
Gedragspatronen met regelmatige tussenpozen:
-Circadiaan (dag)ritme: +- 24 h
-Getijde ritme: 2x per dag
-Circannuaal ritme: +- per jaar
Slide 23 - Slide
Regulatie van ritmes
Exogeen (uitwendig)
-Licht
-Temperatuur
-Etc.
Endogeen (inwendig)
-Biologische klok
Biologische klok synchroniseert met uitwendige prikkel: zeitgeber
Slide 24 - Slide
Is een groot namaak-ei buiten het nest een supranormale prikkel voor het inrol-gedrag? En is een normaal ei buiten het nest een supranormale prikkel voor het inrol-gedrag?
A
alleen een groot namaak-ei buiten het nest
B
alleen een normaal ei buiten het nest
C
zowel een groot namaak-ei als een normaal ei buiten het nest
Slide 25 - Quiz
Spreeuwenjongen die pas uit het ei gekomen zijn, hebben hun ogen nog dicht. Wanneer een ouder op het nest landt, sperren ze onmiddellijk hun bek open.
Wat is de uitwendige prikkel voor dit gedrag van de spreeuwenjongen?
A
honger
B
het bewegen van het nest
C
het ruiken van een worm
D
het zien van hun ouder
Slide 26 - Quiz
Baris doet een experiment met een muis in een doolhof. De muis heeft een dag niet gegeten en wordt voor de ingang van de doolhof gezet. Middenin ligt een voedselbrokje. De muis loopt de doolhof in en doet er tien minuten over om het voedselbrokje te vinden. Baris voorspelt, dat de muis de juiste weg naar het voedsel zal leren, als hij vaker door de doolhof loopt. Gedurende enkele uren zet hij de muis om het kwartier bij de ingang. Hij noteert steeds de tijd die de muis nodig heeft om een voedselbrokje te vinden. Na enkele uren loopt de muis niet meer de doolhof in, als hij bij de ingang wordt gezet. Noem de inwendige prikkel die dan ontbreekt om de doolhof in te gaan.