want en omdat

• NT2
• ISK

Voegwoorden

• Voegwoorden zijn een soort cement.
  
• Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Voegwoorden

Zinnen worden aan elkaar 'geplakt' met voegwoorden.

 

Voorbeelden van voegwoorden zijn: en, of, maar, want, dus, omdat, zodat, toen, als, zodra, terwijl, enz...

Wat zijn voegwoorden?

1. tulp, school, hond
2. hij, het, wij
3. de, het, een
4. en, omdat, want

VOEGWOORDEN

,WANT	,OMDAT
Ik ga eten. Ik heb honger.	Ik ga eten. Ik heb honger.
Ik ga eten, want ik heb honger.	Ik ga eten, omdat ik honger heb .
1. onderwerp 2. werkwoord 3. rest	1. onderwerp 2. rest 3. werkwoord

Welk voegwoord geeft een keuze aan?

1. en
2. maar
3. want
4. of

Ik kan niet werken, .......... ik ziek ben.

Welk voegwoord past in de zin?

1. wanneer
2. omdat
3. dus
4. maar

Gebruik het voegwoord...
Ik ga naar de tandarts. Ik heb kiespijn.

OMDAT

Vul het goede voegwoord in.

Ik pak een paraplu, .... het regent buiten.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord C: want

Vul het goede voegwoord in.

Mama pakt haar telefoon ....belt oma op.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord A: en.

Welk voegwoord wordt gebruikt?

Max komt niet, ... hij geen tijd heeft.

1. dus
2. want
3. omdat
4. en

Gebruik het goede voegwoord:
Je mag niet praten, ... je nu moet lezen.

1. omdat
2. dus
3. voordat
4. want

Vul het goede voegwoord in.

Ik pak mijn tas .... ga naar mijn werk.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord A: en.

Vul in terwijl of omdat
We gingen naar het bos, ..... het mooi weer was

1. omdat
2. want
3. en
4. dus

Ik ga fietsen ...... ik niet van wandelen hou.

Ik drink geen koffie, ... daar krijg ik buikpijn van.

1. en
2. of
3. maar
4. want

Welk woord moet op de puntjes?
De kinderen wandelen naar huis, .... de bus niet rijdt.

1. omdat
2. want
3. en
4. of

Welk woord moet op de puntjes?
Ze zijn gevallen, ... het was glad op straat.

1. omdat
2. want
3. en
4. of

Welk woord moet op de puntjes?
Hij gaat naar huis, ... hij ziek is.

1. omdat
2. want
3. en
4. maar

Welk woord moet op de puntjes?
Hij gaat naar huis, ... hij heeft een afspraak.

1. omdat
2. want
3. en
4. maar

Ik trek mijn jas aan, .......... ik naar buiten ga.

1. nadat
2. tenzij
3. voordat
4. sinds