Feiten, meningen en argumenten + leesdoelen en leesstrategieën.

* Feiten, meningen en argumenten
* Leesdoelen en leesstrategieën.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

* Feiten, meningen en argumenten
* Leesdoelen en leesstrategieën.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je leert het verschil tussen een feit en een mening. 
  • Je leert het verschil tussen een mening en een argument.

Slide 2 - Slide

Feit, mening, argument.
Een feit, is iets wat waar of onwaar is. Wat je kan controleren.

Een mening, is iets wat iemand vindt. Je kan het hier eens of oneens over zijn.

Met een argument legt iemand uit waarom hij iets vindt.

Slide 3 - Slide

Feit, mening, argument.
Het is buiten 8 graden. > Feit

Ik vind het te warm voor de tijd van het jaar. > Mening

Want normaal gesproken hoort het kouder te zijn in oktober. > Argument

Slide 4 - Slide

Feit, mening, argument.
Het Morgen College is in Harderwijk.

Ik vind het Morgen College leuker dan De Passie.

Omdat het op het Morgen College veel gezelliger is dan op de Passie.

Slide 5 - Slide

Feit, mening, argument.
Mening / Standpunt
Als je ergens iets van vindt of ergens op een bepaalde manier over denkt 

Signaalwoorden:
Ik vind, ik denk, volgens mij, naar mijn mening, mijn opvatting is, als je het mij vraagt...

Slide 6 - Slide

Feit, mening, argument.
Mening / Standpunt
De uitleg waarom je iets vindt, hoort niet bij de mening!

Voorbeeld:
Ik vind dat het proefwerk te moeilijk was, want we hadden nooit uitleg gekregen over zinsdelen en woordsoorten.

Ik vind dat het proefwerk te moeilijk was, want we hadden nooit uitleg gekregen over zinsdelen en woordsoorten.

Slide 7 - Slide

Feit, mening, argument.
Argument
Je legt uit waaróm je iets vindt, of wanneer je je mening wilt verdedigen.

Signaalwoorden
want, omdat, namelijk, immers

Slide 8 - Slide

Feit, mening, argument.
Conclusie
Als alle argumenten zijn gegeven, maakt iemand de balans op. Hij kan dan alles wat hij heeft gezegd kort herhalen. 
Dan trekt hij de conclusie.

Signaalwoorden
Dus, concluderend, uiteindelijk, dat betekent, dat houdt in, daarom...

Slide 9 - Slide

Huiswerk

Opdracht 1, 2 en 4 t/m 7

Slide 10 - Slide