This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Mens en milieu - oefentoets hele hoofdstuk
Hoofdstuk 6:
6.1 De aarde gebruiken
6.2 Voedsel voor veel mensen
6.3 Afval
6.4 Duurzaam leven
Slide 1 - Slide
Hoe kun je de term 'ecologische voetafdruk' het beste omschrijven?
A
De ecologische voetafdruk zegt iets over hoeveel jij van de aarde gebruikt
B
De ecologische voetafdruk gaat over hoeveel ruimte jij inneemt
C
De ecologische voetafdruk heeft alleen te maken met het gebruik van het landoppervlak
D
De ecologische voetafdruk zegt iets over de bevolkingsdichtheid in een land
Slide 2 - Quiz
Als er veel mineralen(vanuit meststoffen) in slootwater terechtkomen. Wordt het water helemaal groen en troebel door algengroei. Door te veel mineralen in het slootwater kunnen algen en sommige andere waterplanten zich snel vermenigvuldigen. Hoe noem je die snelle toename van waterplanten?
A
Vermesting
B
Waterbloei
C
Zelfreinigend vermogen
D
Zelf oplossend vermogen
Slide 3 - Quiz
Hoe noem je het als er teveel mineralen(vanuit meststoffen) in slootwater terechtkomen?
A
Vermesting
B
Waterbloei
C
Voeding
D
Zelf oplossend vermogen
Slide 4 - Quiz
Vormen van afvalverwerking zijn: composteren, recyclen, storten en verbranden. Bij welke manier van afvalverwerking ontstaan grondstoffen voor nieuwe producten?
A
composteren
B
recyclen
C
storten
D
verbranden
Slide 5 - Quiz
Wat is vervuiling?
A
Grondstoffen uit het milieu halen
B
Grondstoffen aan het milieu toevoegen
C
Afvalstoffen uit het milieu halen
D
Afvalstoffen aan het milieu toevoegen
Slide 6 - Quiz
Wat is uitputting?
A
Grondstoffen uit het milieu halen
B
Grondstoffen aan het milieu toevoegen
C
Afvalstoffen uit het milieu halen
D
Afvalstoffen aan het milieu toevoegen
Slide 7 - Quiz
Door veelvuldig gebruik raken de voorraden aan grondstoffen uitgeput.
A
juist
B
niet juist
Slide 8 - Quiz
Hier staan drie manieren waarop de mens afhankelijk is van het milieu. 1 Het milieu levert voedsel. 2 Het milieu levert grondstoffen. 3 Het milieu levert zuurstof.
A
alleen bij 1 en 2
B
alleen bij 2 en 3
C
alleen bij 1 en 3
D
bij 1, 2 en 3
Slide 9 - Quiz
In de natuur wordt alles wat gebruikt wordt ook weer aangevuld. Hierdoor gaan er geen stoffen verloren. Hoe noem je zo'n goed werkende kringloop?
A
open kringloop
B
gesloten kringloop
C
kringloop van het leven
D
ecologische voetafdruk
Slide 10 - Quiz
Is de kringloop van de veeteelt, zoals in het plaatje hiernaast, een gesloten kringloop of niet?
A
gesloten
B
niet gesloten
Slide 11 - Quiz
Welke kringloop is hiernaast weergegeven?
A
Voedselkringloop
B
Koolstofkringloop
C
Stikstofkringloop
D
Fotosynthese/verbranding kringloop
Slide 12 - Quiz
Welke kringloop is hiernaast weergegeven?
A
Voedselkringloop
B
Koolstofkringloop
C
Stikstofkringloop
D
Fotosynthese/verbranding kringloop
Slide 13 - Quiz
Welke zin is juist?
A
De ecologische voetafdruk is overal op de wereld even groot
B
De gemiddelde Nederlander heeft een duurzame ecologische voetafdruk
C
Met de huidige ecologische voetafdruk hebben we wereldwijd niet genoeg aan één wereldbol
D
Arme landen hebben vaak een grotere ecologische voetafdruk dan rijke landen
Slide 14 - Quiz
Bacteriën en schimmels breken dode resten van organismen af, hierbij ontstaan voedingsstoffen voor planten. Hoe noemen we bacteriën en schimmels daarom ook wel?
A
Reducenten
B
Consumenten
C
Producenten
Slide 15 - Quiz
Wat is een monocultuur?
A
Het verbouwen van meerdere gewassen op een groot oppervlak.
B
Het verbouwen van een gewas op verschillende oppervlakten.
C
Het verbouwen van een gewas op een groot oppervlak.
D
Het verbouwen van vraatbestendige gewassen.
Slide 16 - Quiz
De eieren die je in de supermarkt koopt zijn niet van legbatterijkippen. Toch eet jij waarschijnlijk dagelijks legbatterij-eieren. Waar zijn legbatterijen een voorbeeld van?
A
monocultuur
B
intensieve veeteelt
Slide 17 - Quiz
Wat wil zeggen: biologisch afbreekbare gewasbeschermingsmiddelen
A
breekt biologische plagen af
B
breekt alle insecten af
C
wordt afgebroken door de schimmels en bacterien
D
Blijft in het milieu, niet af te breken
Slide 18 - Quiz
In welk van deze organismen zal de grootste hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen worden?
A
In aardappelplanten
B
In de coloradokevers
C
In insectenetende vogels
D
In de roofvogels
Slide 19 - Quiz
Welke uitleg past bij het begrip bio-industrie?
A
Weinig dieren op een oppervlak
B
Milieu vriendelijk productie
C
Allemaal verschillende dieren in 1 bedrijf
D
Zoveel mogelijk dieren op een klein oppervlak.
Slide 20 - Quiz
Wordt de luchtverontreiniging door ammoniak vooral veroorzaakt door bio-industrie of fossiele brandstoffen.
A
bio-industrie
B
fossiele brandstoffen
Slide 21 - Quiz
Wat is GEEN voorbeeld van een fossiele brandstof?
A
aardgas
B
aardolie
C
steenkool
D
biomassa
Slide 22 - Quiz
Hoe wordt intensieve veehouderij ook wel genoemd?
A
bio-industrie
B
veefabrieken
C
plofkip veehouderij
D
vee-houderij
Slide 23 - Quiz
De afbeelding laat zien op welke manier kippen in de bio-industrie worden gehouden.
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quiz
Waar of niet waar: Bij biologische veeteelt krijgen de dieren biologisch geteeld voedsel en krijgen de dieren meer leefruimte dan bij de bio-industrie.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quiz
Waar is sprake van een duurzame voedselproductie?
A
Alleen in de biologische veeteelt
B
Alleen in de bio-industrie
C
Bij geen van beide
D
Zowel in de biologische veeteelt als in de bio-industrie
Slide 26 - Quiz
Past de omschrijving wel of niet bij een monocultuur? > Ziekten en plagen verspreiden zich niet zo snel.
A
Wel monocultuur
B
Geen monocultuur
Slide 27 - Quiz
In de afbeelding zie je een bestrijdingsmiddel. Dit bestrijdingsmiddel blijft heel lang in de bodem aanwezig. Is dit middel selectief? En is dit middel biologisch afbreekbaar?
A
selectief: ja
biologisch afbreekbaar: ja
B
selectief: ja
biologisch afbreekbaar: nee
C
selectief: nee
biologisch afbreekbaar: ja
D
selectief: nee
biologisch afbreekbaar: nee
Slide 28 - Quiz
Boeren moeten zich aan regels houden om milieuvervuiling tegen te gaan. Wat zijn de gevolgen van ammoniak uit dierlijke mest?
A
Vermesting door nitraat
B
Verzuring door salpeterzuur
C
Vermesting en Verzuring
Slide 29 - Quiz
Door vermesting wordt het water
A
Voedselrijk
B
Voedselarm
C
Geen verandering
Slide 30 - Quiz
Bij vermesting komen er overtollige mineralen in natuurgebieden
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quiz
Is bij de toepassing van biotechnologie altijd sprake van genetische modificatie?
A
ja
B
nee
Slide 32 - Quiz
Het veranderen van erfelijke eigenschappen in een organisme noem je:
A
kruisen
B
selectie
C
inseminatie
D
genetische modificatie
Slide 33 - Quiz
Een bulldog en een terriër werden gekruist. De fokkers kozen uit de nakomelingen honden met bepaalde eigenschappen om mee verder te fokken. Hoe noemen we het als dieren met een bepaalde eigenschap worden doorgefokt?
A
Ongeslachtelijke voortplanting
B
Kunstmatige selectie
C
Veredeling
Slide 34 - Quiz
Waardoor vindt verzuring van water plaats?
A
Door overbemesting
B
Door hoge uitstoot van bepaalde oplosbare gassen
C
Door plastic afval in wateren
Slide 35 - Quiz
Bij verbranding van bijvoorbeeld benzine in een auto ontstaat koolstofdioxide. Welk nadeel levert de uitstoot van te veel koolstofdioxide op langere termijn op?
A
Een toename van de hoeveelheid koolstofdioxide veroorzaakt accumulatie in de voedselketen.
B
Een toename van de hoeveelheid koolstofdioxide veroorzaakt overbemesting van de bodem.
C
Een toename van de hoeveelheid koolstofdioxide versterkt het broeikaseffect.
Slide 36 - Quiz
Verzuring van het milieu wordt vooral veroorzaakt door gassen zoals ammoniak, stikstofoxide en zwaveldioxide. Welk van deze afvalgassen is voornamelijk afkomstig uit de veeteelt?
A
Ammoniak
B
Stikstofoxide
C
Zwaveldioxide
Slide 37 - Quiz
In een afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt gebruik gemaakt van een groep uit de voedselkringloop.
Welke groep is dat?
A
Producenten
B
Consumenten
C
Afval-eters
D
Reducenten
Slide 38 - Quiz
Het versterkte broeikaseffect wordt veroorzaakt door
A
koolstofdioxide
B
zwaveldioxide
C
stikstofoxiden
D
drijfgassen/raketbrandstof
Slide 39 - Quiz
Zure regen wordt veroorzaakt door:
A
koolstofdioxide
B
zwaveldioxide
C
Stikstof
D
CFK (in spuitbus en koelkast)
Slide 40 - Quiz
Welke van onderstaande brandstoffen is geen fossiele brandstof?
A
Aardolie
B
Bio-ethanol
C
Steenkool
D
Gas
Slide 41 - Quiz
Verzuring van het milieu wordt vooral veroorzaakt door gassen zoals ammoniak, stikstofoxide en zwaveldioxide. Welk van deze afvalgassen is voornamelijk afkomstig uit de veeteelt?