This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Mens en milieu - oefentoets hele hoofdstuk
Hoofdstuk 6:
6.1 De aarde gebruiken
6.2 Voedsel voor veel mensen
6.3 Afval
6.4 Duurzaam leven
Slide 1 - Slide
Hoe kun je de term 'ecologische voetafdruk' het beste omschrijven?
A
De ecologische voetafdruk zegt iets over hoeveel jij van de aarde gebruikt
B
De ecologische voetafdruk gaat over hoeveel ruimte jij inneemt
C
De ecologische voetafdruk heeft alleen te maken met het gebruik van het landoppervlak
D
De ecologische voetafdruk zegt iets over de bevolkingsdichtheid in een land
Slide 2 - Quiz
Als er veel mineralen(vanuit meststoffen) in slootwater terechtkomen. Wordt het water helemaal groen en troebel door algengroei. Door te veel mineralen in het slootwater kunnen algen en sommige andere waterplanten zich snel vermenigvuldigen. Hoe noem je die snelle toename van waterplanten?
A
Vermesting
B
Waterbloei
C
Zelfreinigend vermogen
D
Zelf oplossend vermogen
Slide 3 - Quiz
Hoe noem je het als er teveel mineralen(vanuit meststoffen) in slootwater terechtkomen?
A
Vermesting
B
Waterbloei
C
Voeding
D
Zelf oplossend vermogen
Slide 4 - Quiz
Vormen van afvalverwerking zijn: composteren, recyclen, storten en verbranden. Bij welke manier van afvalverwerking ontstaan grondstoffen voor nieuwe producten?
A
composteren
B
recyclen
C
storten
D
verbranden
Slide 5 - Quiz
Wat is vervuiling?
A
Grondstoffen uit het milieu halen
B
Grondstoffen aan het milieu toevoegen
C
Afvalstoffen uit het milieu halen
D
Afvalstoffen aan het milieu toevoegen
Slide 6 - Quiz
Wat is uitputting?
A
Grondstoffen uit het milieu halen en niet toevoegen
B
Grondstoffen aan het milieu toevoegen
C
Afvalstoffen uit het milieu halen
D
Afvalstoffen aan het milieu toevoegen
Slide 7 - Quiz
Door veelvuldig gebruik raken de voorraden aan grondstoffen uitgeput.
A
juist
B
niet juist
Slide 8 - Quiz
Hier staan drie manieren waarop de mens afhankelijk is van het milieu. 1 Het milieu levert voedsel. 2 Het milieu levert grondstoffen. 3 Het milieu levert zuurstof.
A
alleen bij 1 en 2
B
alleen bij 2 en 3
C
alleen bij 1 en 3
D
bij 1, 2 en 3
Slide 9 - Quiz
In de natuur wordt alles wat gebruikt wordt ook weer aangevuld. Hierdoor gaan er geen stoffen verloren. Hoe noem je zo'n goed werkende kringloop?
A
open kringloop
B
gesloten kringloop
C
kringloop van het leven
D
ecologische voetafdruk
Slide 10 - Quiz
Is de kringloop van de veeteelt, zoals in het plaatje hiernaast, een gesloten kringloop of niet?
A
gesloten
B
niet gesloten
Slide 11 - Quiz
Welke kringloop is hiernaast weergegeven?
A
Voedselkringloop
B
Koolstofkringloop
C
Stikstofkringloop
D
Fotosynthese/verbranding kringloop
Slide 12 - Quiz
Welke kringloop is hiernaast weergegeven?
A
Voedselkringloop
B
Koolstofkringloop
C
Stikstofkringloop
D
Fotosynthese/verbranding kringloop
Slide 13 - Quiz
Welke zin is juist?
A
De ecologische voetafdruk is overal op de wereld even groot
B
De gemiddelde Nederlander heeft een duurzame ecologische voetafdruk
C
Met de huidige ecologische voetafdruk hebben we wereldwijd niet genoeg aan één wereldbol
D
Arme landen hebben vaak een grotere ecologische voetafdruk dan rijke landen
Slide 14 - Quiz
Bacteriën en schimmels breken dode resten van organismen af, hierbij ontstaan voedingsstoffen voor planten. Hoe noemen we bacteriën en schimmels daarom ook wel?
A
Reducenten
B
Consumenten
C
Producenten
Slide 15 - Quiz
Wat is een monocultuur?
A
Het verbouwen van meerdere gewassen op een groot oppervlak.
B
Het verbouwen van een gewas op verschillende oppervlakten.
C
Het verbouwen van een gewas op een groot oppervlak.
D
Het verbouwen van vraatbestendige gewassen.
Slide 16 - Quiz
De eieren die je in de supermarkt koopt zijn niet van legbatterijkippen. Toch eet jij waarschijnlijk dagelijks legbatterij-eieren. Waar zijn legbatterijen een voorbeeld van?
A
monocultuur
B
intensieve veeteelt
Slide 17 - Quiz
Biologisch afbreekbare gewasbeschermingsmiddelen
A
breken biologische plagen af
B
breken alle insecten af
C
worden afgebroken door de schimmels en bacteriën
D
blijven in het milieu en zijn niet af te breken
Slide 18 - Quiz
Welke uitleg past bij het begrip bio-industrie?
A
Weinig dieren op een oppervlak
B
Milieu vriendelijk productie
C
Allemaal verschillende dieren in 1 bedrijf
D
Zoveel mogelijk dieren op een klein oppervlak.
Slide 19 - Quiz
Wat is GEEN voorbeeld van een fossiele brandstof?
A
aardgas
B
aardolie
C
steenkool
D
biomassa
Slide 20 - Quiz
Hoe wordt intensieve veehouderij ook wel genoemd?
A
bio-industrie
B
veefabrieken
C
plofkip veehouderij
D
vee-houderij
Slide 21 - Quiz
De afbeelding laat zien op welke manier kippen in de bio-industrie worden gehouden.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
Waar of niet waar: Bij biologische veeteelt krijgen de dieren biologisch geteeld voedsel en krijgen de dieren meer leefruimte dan bij de bio-industrie.
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quiz
Waar is sprake van een duurzame voedselproductie?
A
Alleen in de biologische veeteelt
B
Alleen in de bio-industrie
C
Bij geen van beide
D
Zowel in de biologische veeteelt als in de bio-industrie
Slide 24 - Quiz
Past de omschrijving hieronder wel of niet bij een monocultuur? Ziekten en plagen verspreiden zich snel.
A
Wel monocultuur
B
Geen monocultuur
Slide 25 - Quiz
In de afbeelding zie je een bestrijdingsmiddel. Dit bestrijdingsmiddel blijft heel lang in de bodem aanwezig. Is dit middel selectief? En is dit middel biologisch afbreekbaar?
A
selectief: ja
biologisch afbreekbaar: ja
B
selectief: ja
biologisch afbreekbaar: nee
C
selectief: nee
biologisch afbreekbaar: ja
D
selectief: nee
biologisch afbreekbaar: nee
Slide 26 - Quiz
Door vermesting wordt het water
A
Voedselrijk
B
Voedselarm
C
Geen verandering
Slide 27 - Quiz
Bij vermesting komen er te veel mineralen in natuurgebieden
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quiz
Bij verbranding van bijvoorbeeld benzine in een auto ontstaat koolstofdioxide. Welk nadeel levert de uitstoot van te veel koolstofdioxide op langere termijn op?
A
Een toename van de hoeveelheid koolstofdioxide veroorzaakt accumulatie in de voedselketen.
B
Een toename van de hoeveelheid koolstofdioxide veroorzaakt overbemesting van de bodem.
C
Een toename van de hoeveelheid koolstofdioxide versterkt het broeikaseffect.
Slide 29 - Quiz
Het versterkte broeikaseffect wordt veroorzaakt door
A
koolstofdioxide
B
zwaveldioxide
C
stikstofoxiden
D
drijfgassen/raketbrandstof
Slide 30 - Quiz
PAPIER en KARTON
RESTAFVAL
PMD
GFT
Slide 31 - Drag question
'Gewone' landbouw
Biologische landbouw
mest van dieren
kunstmest
plaagdieren chemisch bestrijden
plaagdieren met natuurlijke vijand bestrijden
dieren hebben meer ruimte
dieren hebben minder ruimte
duurder vlees
goedkoper vlees
Slide 32 - Drag question
Wat is de meest duurzame keuze? Keuze 1: groente in blik kopen en daarna het blik bij het plastic afval gooien. Keuze 2: zelf een herbruikbaar groentezakje meenemen naar de supermarkt en daar losse groente kopen.
A
keuze 1
B
keuze 2
C
keuze 1 en 2 zijn even duurzaam
D
geen van beide keuzes is duurzaam
Slide 33 - Quiz
Wat is het belangrijkste gevolg van het versterkte broeikaseffect?