3H Spelling H5 - les 1 (lastige leestekens)

Spelling hoofdstuk 5 
Lastige leestekens 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Spelling hoofdstuk 5 
Lastige leestekens 

Slide 1 - Slide

Eerst doen
Maak in tweetallen de startopdracht van Spelling H 5 op blz. 170

Slide 2 - Slide

antwoord e:
Onze trainer zei: ‘’Jan is uiterst traag van begrip.’
‘Onze trainer,’ zei Jan, ‘is uiterst traag van begrip.’

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Doel van de les 
Deze les bespreken we de moeilijke gevallen van de leestekens:
- komma
- dubbele punt
- aanhalingstekens
- puntkomma 

Slide 6 - Slide

In welke gevallen
gebruik je een komma?

Slide 7 - Mind map

Komma                                         , 
  • Voor of na een aanspreking
  • Tussen delen van een opsomming (niet voor 'en')
  • Tussen twee persoonsvormen 
  • Tussen een hoofd- en bijzin als het lange delen zijn
  • voor of achter een bijstelling (= extra informatie)
    Pablo Picasso, de beroemde Spaande schilder, overleed in 1973.

Slide 8 - Slide

Een komma gebruik je....
A
Na een voegwoord
B
Voor een voegwoord

Slide 9 - Quiz

Wat geeft een komma aan?
A
Om iets aan te kondigen
B
Om een zin te eindigen
C
Rust aan te geven
D
Om een zin te starten

Slide 10 - Quiz

Een komma zet je..
A
tussen twee persoonsvormen
B
voor twee persoonsvormen

Slide 11 - Quiz

Wanneer gebruik je
een dubbele punt?

Slide 12 - Mind map

Dubbele punt                           : 
  • een citaat (aan het begin)

  • een gedachte 

  •  een opsomming (zie voorbeeld blz. 160) 

  • uitleg/toelichting 

Slide 13 - Slide

De dubbele punt.

Na een dubbele punt ...

A
komt er een zin die een toelichting geeft op het voorafgaande
B
komt er een argumentatie om je gelijk te halen
C
komt er een opsomming
D
komt na een voegwoord

Slide 14 - Quiz

Je gebruikt geen dubbele punt voor....
A
een opsomming
B
een uitleg
C
een aankondiging
D
een verbindingswoord

Slide 15 - Quiz

Wanneer gebruik je
aanhalingstekens?

Slide 16 - Mind map

Slide 17 - Video

Aanhalingstekens (blz. 160)
  • Bij directe rede/citaat (let op de plaats van de tekens)

  • Bij titels van bijvoorbeeld boeken of films

  • Als het woord bijvoorbeeld spottend bedoeld wordt

  •  Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis

Slide 18 - Slide

Aanhalingstekens of niet?
Joep zei dat hij moe was
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 19 - Quiz

Aanhalingsteken of niet?
Maria denkt: ik wil daar ook graag bij zijn.
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 20 - Quiz

In welke zin is het aanhalingsteken goed geplaatst?
A
"Ik liep naar buiten" en riep: Iedereen moet komen.
B
Ik liep naar buiten en riep":Iedereen moet komen".
C
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen."
D
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen".

Slide 21 - Quiz

Puntkomma (;)
  • Tussen hoofdzinnen die sterk met elkaar samenhangen (het zijn net geen losse zinnen);

  • Bij een heel lange opsomming;

  • Je kunt het vervangen door het woordje 'en'

Slide 22 - Slide

tekstvormen
dubbele punt
Aanhalingstekens
Komma
puntkomma
om aan te geven dat je het woord en niet de betekenis van het woord bedoelt.
Voor een voegwoord als 'maar', 'omdat', 'want' en 'daarom'.
Voor een opsomming die aangekondigd is
Tussen twee zinnen die bij elkaar horen.
Voor een citaat.
Om aan te geven dat iets gezegd wordt.

Slide 23 - Drag question

Huiswerk voor de volgende les
Nu doen: Maak opdracht 2 op blz. 168. Neem de hele zin over en plaats leestekens waar het hoort. 
Huiswerk volgende les: H5 spelling: opdracht 2 en 8 blz. 170-171

Slide 24 - Slide