Werkwoordspelling - lockdown februari les 1 (4 feb)

1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2-4

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Hoe gaat het met je?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 2 - Poll

Ik zou nu het liefste...
een serie op Netflix kijken.
weer terug in mijn bed kruipen.
afspreken met vrienden.
gaan sporten.
heel hard schreeuwen op straat.
een tompouce eten.

Slide 3 - Poll

Leerdoelen:
-Je leert hoe de werkwoordspelling in elkaar zit in vijf stappen

Slide 4 - Slide

Lesdoelen:
  1. -Je weet hoe je de persoonsvorm vindt;
  2. -Je weet wat een persoonsvorm tt en persoonsvorm vt is;
  3. -Je weet wat een infinitief is;
  4. -Je weet wat een voltooid deelwoord is;
  5. -Je weet wat een onvoltooid deelwoord is.

Slide 5 - Slide

werkwoordspelling?

Slide 6 - Mind map

wildt u zo vriendelijk zijn

Slide 7 - Slide

u naderd een voorangsweg

Slide 8 - Slide

Noem eens een manier om de persoonsvorm(en) in een zin te vinden.

Slide 9 - Open question

Persoonsvorm
Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

-Maak een vraagzin. Het eerste werkwoord in de zin is de persoonsvorm.

-Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm
Er bestaan twee verschillende persoonsvormen. Je moet beide vormen kunnen benoemen.

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (pvtt)
De persoonsvorm in de verleden tijd (pvvt)

Slide 11 - Slide

Tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt) 
schrijf je met een -t, als je een -t hoort.

Stap 1: staat het werkwoord in de tt?
Stap 2: hoor je een -t?
Stap 3: Ja, schrijf ik-vorm + t 
             : Nee, schrijf alleen ik-vorm (bij ik en vรณรณr je/jij)


Slide 12 - Slide

Voorbeeld:
De jongen loopt naar school.
Vandaag gebeurt er iets leuks.
Anna heeft prachtige ogen.
Mijn oma bestelt altijd appeltaart met slagroom.

Vind je het lastig? Gebruik een trucje!
"Smurfen" of "maken"?

Slide 13 - Slide

"smurfen" of "maken
Ik vind dat een slim meisje.
Ik smurf dat een slim meisje.
Ik maak.... (ik hoor geen t dus schrijf geen t)

Hij wordt volgende week 16 jaar.
Hij smurft volgende week 16 jaar.
Hij maakt....(ik hoor een t dus schrijf een t)

Slide 14 - Slide

"smurfen" of "maken"
Het vliegtuig landt 45 minuten eerder.
Het vliegtuig smurft 45 minuten eerder.
Het vliegtuig maakt....een looping.
Die wond bloedt wel heel erg.
Die wond smurft wel heel erg.
Die wond maakt... het veel erger.
Vind jij dat een leuke serie?
Smurf jij dat een leuke serie?
Maak jij ... een leuke selfie?

Slide 15 - Slide

oefenen
https://wordwall.net/play/10596/055/876


Vind je het lastig? Gebruik een trucje!
"Smurfen" of "maken"?

Slide 16 - Slide

Werkwoorden in de vt

Je hebt geleerd hoe je werkwoorden in de tt spelt. Maar hoe zit dit met werkwoorden in de vt? Hiervoor zijn er meerdere manieren.


1. Maak het werkwoord langer: gebeurt-gebeurde

2. Gebruik het taxi-kofschip/sexy fokschaap/xtc koffieshop

Slide 17 - Slide

Werkwoorden in de vt

De ezelsbrug

(kies het woord dat je het makkelijkst kunt onthouden):

-taxi-kofschip
-s
exy fokschaap

-xtc-koffieshop

Slide 18 - Slide

taxi-kofschip

Stap 1: Kijk naar de infinitief (het hele ww)

Stap 2: Haal -en van de infinitief af
Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt

Stap 4: Staat deze letter in "taxi-kofschip"?

Stap 5: Ja: dan krijgt het ww in de vt -te/-ten
                Nee: dan krijgt het ww in de vt -de/-den

Slide 19 - Slide

Voorbeeld:


Stap 1: lachen                               Stap 1: verven
Stap 2: lach                                    Stap 2: verv
Stap 3: h                                          Stap 3: v
Stap 4: ja                                         Stap 4: nee
Stap 5: lachte/lachten              Stap 5: verfde/verfden

Slide 20 - Slide

PVTT en PVVT
Dat is (pvtt) een leuke jongen
Volgende week ga (pvtt) ik op vakantie
De leerling leert (pvtt) de hele avond.

Hij volgde (pvvt) jou toch op Instagram?
Het meisje gaf (pvvt) haar vriendin een cadeautje.
Hij gaf (pvvt) haar een zoen.

Slide 21 - Slide

oefenen
Herkennen jullie de PVTT en de PVVT?

Slide 22 - Slide

Vanochtend fietste ik in de regen naar school.
A
pvtt
B
pvvt

Slide 23 - Quiz

Iedere week maakt mijn oma loempia's.
A
pvtt
B
pvvt

Slide 24 - Quiz

Vorig jaar was ik op vakantie in Emmen.
A
pvtt
B
pvvt

Slide 25 - Quiz

Let op:

Als de stam van een zwak werkwoord in de tt eindigt op een -t of een -d, dan komt er in de vt nog een extra -t of -d bij. Kijk maar eens:

pest-pestte-pestten              bloed-bloedde-bloedden

praat-praatte-praatten         land-landde-landden

vlucht-vluchtte-vluchtten   antwoord-antwoordde-antwoordden




Slide 26 - Slide

Tijd om te oefenen
Zet de volgende zinnen in tt en de vt:
Vul het werkwoord 'werken' in
1) Ik ............. me te pletter
2) ..............jij net zo hard als ik?
3) De jongen .......... op de markt.
4) Waarom ......... je ouders niet?
5) Er ............ iets niet.
timer
10:00

Slide 27 - Slide

wildt u zo vriendelijk zijn

Slide 28 - Slide

BRANDTHOUT

Slide 29 - Slide

u naderd een voorangsweg

Slide 30 - Slide


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 31 - Poll


Nog iets anders, namelijk...

Slide 32 - Open question


Hoe vond je 
deze les?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 33 - Poll

huiswerk
maak opdracht 7, 8 en 9 (blz 32 en verder)

Slide 34 - Slide

LES 2 (en 4)
infinitief
voltooid dw
onvoltooid dw

Slide 35 - Slide

slimleren.nl

Slide 36 - Slide

Infinitief
De wij-vorm van een werkwoord, wordt ook wel eens anders genoemd. Namelijk:

-hele werkwoord
-infinitief

Slide 37 - Slide

Infinitief
je krijgt de infinitief ook na 'te' (Hij staat zich te vervelen)
of na de werkwoorden gaan, kunnen, willen, zullen

Hij gaat elke zaterdag voetballen/zwemmen/schrijven/
Zij kan goed voetballen/tekenen/vloggen
Mijn vader wil nooit met me voetballen/spelen/koken
De Brazilianen zullen altijd blijven voetballen/dansen/etc

Slide 38 - Slide

Voltooid en onvoltooid deelwoord
Niet alle werkwoorden zijn natuurlijk persoonsvormen. 

Je kunt ook te maken hebben met een voltooid deelwoord (vd) of een onvoltooid deelwoord (od).

Slide 39 - Slide

Voltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat iets voltooid (klaar/af) is. Als de pv hebben of zijn is, krijg je daarna bijna altijd een voltooid deelwoord. Je hebt waarschijnlijk geleerd dat deze werkwoordsvorm vaak begint met ge-, be- en ver-.

Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:

Slide 40 - Slide

Voorbeelden Volt dw.
Ik heb gelachen.
Wij hebben een mooi feestje gevierd.
Nadal heeft de wedstrijd gewonnen.
Die professor heeft dat goed bedacht.
Mijn moeder is haar trouwring verloren.
Mijn buren zijn 12 jaar getrouwd.
Ik ben naar een lockdownfeestje gegaan.


Slide 41 - Slide

Onvoltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat het nog gaande (bezig) is. Het is onvoltooid. Het geeft antwoord op de vraag HOE het onderwerp iets doet.

OD = infinitief + d(e)
de laatste letters zijn dus altijd -end
Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:

Slide 42 - Slide

Voorbeelden Onvolt. dw

De jongen kwam huilend thuis.
Fluitend fietste ik naar school.
Mijn opa gaat lopend naar de supermarkt.

Slide 43 - Slide

oefenen
Geef aan of het woord dat tussen streepjes staat, een voltooid deelwoord is of een onvoltooid deelwoord. 

begint het met ge-/be-/ver- = VD
eindigt het op -end = OD

Slide 44 - Slide

Een paar maanden geleden heb ik mijn teen -gebroken-.

A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 45 - Quiz

De man werd -schreeuwend- op straat gevonden.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 46 - Quiz

Mijn zusje moest -huilend- van het lachen naar de directeur.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 47 - Quiz

Gisteren heb ik een tropische fruitsalade -gemaakt-.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 48 - Quiz

Tijd om te oefenen
Kijk in je studieplanner wat je voor deze week moet maken.

-Ga eerst 10 minuten zelfstandig aan het werk
-Daarna mag je met elkaar samenwerken
timer
10:00

Slide 49 - Slide

Deze les heb je geleerd:
-Hoe je de persoonsvorm vindt;
-Wat een persoonsvorm tt en persoonsvorm vt is;
-Wat een infinitief is;
-Wat een voltooid deelwoord is;
-Wat een onvoltooid deelwoord is.

Slide 50 - Slide