This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Lesdoelen:
-Je weet hoe je de persoonsvorm vindt;
-Je weet wat een persoonsvorm tt en persoonsvorm vt is;
-Je weet wat een infinitief is;
-Je weet wat een voltooid deelwoord is;
-Je weet wat een onvoltooid deelwoord is.
Slide 1 - Slide
Tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt), schrijf je altijd met een -t, als je een t-klank hoort.
Stap 1: staat het werkwoord in de tt? Stap 2: Ja: gebruik dan een -t
Slide 2 - Slide
Tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt), schrijf je altijd met een -t, als je een t-klank hoort.
Stap 1: staat het werkwoord in de tt? Stap 2: Ja: gebruik dan een -t
Slide 3 - Slide
Voorbeeld:
De jongen loopt naar school.
Vandaag gebeurt er iets leuks.
Anna heeft prachtige ogen.
Mijn oma bestelt altijd appeltaart met slagroom.
Het zijn allemaal werkwoorden in de tt, dus ze eindigen met een -t. Er is echter één uitzondering op deze regel.
Slide 4 - Slide
De uitzondering:
Werkwoorden waarvan de infinitief (het hele werkwoord in de tt) eindigt op -den.
In dit geval kan het werkwoord einigen op -d of -dt.
Maar hoe weet je dit? Je zou het volgende trucje kunnen gebruiken...
Slide 5 - Slide
Truc:
Vul in plaats van het werkwoord dat je moet invullen, het woord "smurfen" of "lopen" in.
Kijk maar eens hoe dit werkt:
Slide 6 - Slide
"smurfen"
Ik vind dat een slim meisje.
Ik smurf dat een slim meisje.
Hij wordt volgende week 16 jaar.
Hij smurft volgende week 16 jaar.
Wat gebeurt hier?
Slide 7 - Slide
"Smurfen"
Het vliegtuig landt 45 minuten eerder.
Het vliegtuig smurft 45 minuten eerder.
Die wond bloedt wel heel erg.
Die wond smurft wel heel erg.
Vind jij dat een leuke serie?
Smurf jij dat een leuke serie?
Slide 8 - Slide
Noem eens een manier om de persoonsvorm(en) in een zin te vinden.
Slide 9 - Open question
Persoonsvorm
Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
-Maak een vraagzin. Het eerste werkwoord in de zin is de persoonsvorm.
-Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Slide 10 - Slide
Persoonsvorm
Er bestaan twee verschillende persoonsvormen. Je moet beide vormen kunnen benoemen.
De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (pvtt)
De persoonsvorm in de verleden tijd (pvvt)
Slide 11 - Slide
PVTT en PVVT
Dat is (pvtt) een leuke jongen
Volgende week ga (pvtt) ik op vakantie
De leerling leert (pvtt) de hele avond.
Hij volgde (pvvt) jou toch op Instagram?
Het meisje gaf (pvvt) haar vriendin een cadeautje.
Hij gaf (pvvt) haar een zoen.
Slide 12 - Slide
Vanochtend fietste ik in de regen naar school.
A
pvtt
B
pvvt
Slide 13 - Quiz
Iedere week maakt mijn oma loempia's.
A
pvtt
B
pvvt
Slide 14 - Quiz
De mevrouw die daar staat is heel erg lief.
A
pvtt
B
pvvt
Slide 15 - Quiz
Vorig jaar was ik op vakantie in Emmen.
A
pvtt
B
pvvt
Slide 16 - Quiz
Infinitief
De wij-vorm van een werkwoord, wordt ook wel eens anders genoemd. Namelijk:
-hele werkwoord
-infinitief
Slide 17 - Slide
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Niet alle werkwoorden zijn natuurlijk persoonsvormen.
Je kunt ook te maken hebben met een voltooid deelwoord (vd) of een onvoltooid deelwoord (od).
Slide 18 - Slide
Voltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat is voltooid (klaar/af) is. Op de basisschool heb je waarschijnlijk geleerd dat deze werkwoordsvorm vaak begint met ge-, be- en ver-.
Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:
Slide 19 - Slide
Voorbeelden Volt dw.
Ik heb gelachen.
Wij hebben een mooi feestje gevierd.
Nadal heeft de wedstrijd gewonnen.
Die professor heeft dat goed bedacht.
Mijn moeder is haar trouwring verloren.
Slide 20 - Slide
Onvoltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat het nog gaande (bezig) is. Het is onvoltooid.
een OD is een infinitief + d(e)
Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:
Slide 21 - Slide
Voorbeelden Onvolt. dw
De spelende kinderen zijn erg lief.
De jongen kwam huilend thuis.
Al lachend fietste ik naar school.
Mijn opa ging lopend naar de supermarkt.
Slide 22 - Slide
Vragen
Er komt nu een aantal zinnen.
Geef aan of het woord dat tussen streepjes staat, een voltooid deelwoord is of een onvoltooid deelwoord.
Slide 23 - Slide
Een paar maanden geleden heb ik mijn teen -gebroken-.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord
Slide 24 - Quiz
De man werd -schreeuwend- op straat gevonden.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord
Slide 25 - Quiz
Mijn zusje moest -huilend- van het lachen naar de directeur.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord
Slide 26 - Quiz
Gisteren heb ik een tropische fruitsalade -gemaakt-.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord
Slide 27 - Quiz
Werkwoorden in de vt
Je hebt geleerd hoe je werkwoorden in de tt spelt. Maar hoe zit dit met werkwoorden in de vt? Hiervoor zijn er meerdere manieren.
1. Maak het werkwoord langer: gebeurt-gebeurde
2. Gebruik het taxi-kofschip/sexy fokschaap/xtc koffieshop
Slide 28 - Slide
Werkwoorden in de vt
De gebruiksaanwijzing (kies het woord dat je het makkelijkst kunt onthouden):
-taxi-kofschip -sexy fokschaap
-xtc koffieshop
Slide 29 - Slide
Gebruiksaanwijzing taxi-kofschip
Stap 1: Kijk naar de infinitief (het hele ww)
Stap 2: Haal -en van de infinitief af Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt
Stap 4: Staat deze letter in "taxi-kofschip"?
Stap 5: Ja: dan eindigt het ww in de vt op een -t Nee: dan eindigt het ww in de vt op een -d
Slide 30 - Slide
Voorbeeld:
Stap 1: lachen Stap 1: verven Stap 2: lach Stap 2: verv Stap 3: h Stap 3: v Stap 4: ja Stap 4: nee Stap 5: lachte Stap 5: verfde/geverfd
Slide 31 - Slide
Let op:
Als de stam van een zwak werkwoord in de tt eindigt op een -t of een -d, dan komt er in de vt nog een extra -t of -d bij. Kijk maar eens: