This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
In deze lessonup:
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
-Persoonsvorm
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Voltooid deelwoord
Slide 1 - Slide
Ik kan het onderwerp in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃
Slide 2 - Poll
Ik kan de de persoonsvorm in een zin vinden
JA
Nee
Slide 3 - Poll
Ik kan het lijdend voorwerp uit een zin halen
JA
Nee
Slide 4 - Poll
Persoonsvorm
Altijd een doe-woord
Maak er een vraagzin van. De PV komt dan vooraan te staan.
Verander de tijd, het woord dat verandert is de PV
Voorbeeld: Ik loop naar school.
Vraagzin: Loop ik naar school?
Tijd veranderen
Liep ik naar school?
De persoonsvorm is "loop".
Slide 5 - Slide
Het onderwerp
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak. Het is datgene waar het in de zin om gaat / het is degene die of datgene wat de handeling uitvoert.
Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar en congrueren in getal en tijd.
Je vindt het onderwerp door te vragen:
Wie/wat + persoonsvorm + rest van de zin?
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop".
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp.
Slide 6 - Slide
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Hebben jullie ook carnaval gevierd?
A
jullie
B
carnaval
C
gevierd
Slide 7 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond
Slide 8 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin? Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis
Slide 9 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin.
Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij
Slide 10 - Quiz
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp?
Het lijdend voorwerp is meestal een ding.
Voorbeeld
Mark gaf mij gisteren een cadeautje.
- Persoonsvorm: Gaf Mark mij gisteren een cadeautje?
- Onderwerp: Wie gaf? Mark
- Lijdend voorwerp: Wat +gaf+ Mark? een cadeautje
Slide 11 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin? Marjan heeft vandaag appels gekocht.
A
vandaag
B
appels
C
Marjan
D
heeft gekocht
Slide 12 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin? Morgen krijg ik een nieuwe fiets.
A
Morgen
B
krijg
C
ik
D
een nieuwe fiets
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
HET VOLTOOID DEELWOORD
- heeft altijd een ander werkwoord nodig
- begint vaak met ge- (soms met be- of ver-)
- eindigt op -en of op en -d of -t
Dat hebben de jongens mooi gemaakt.
Schiet op! De les is al begonnen.
Bijvoorbeeld
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Starttaal
Vandaag: Starttaal
Grammatica persoonsvorm/onderwerp/
voltooid deelwoord
Nog 2 lessen tot de oefentoets
Slide 18 - Slide
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp herken je doordat er het voorzetsel aan, voor of tegen voor staat of ervoor gezet kan worden.