Week 2 Nederlands 1MK WS, ZD en schrijven

Nederlands 1MK week 2
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Nederlands 1MK week 2

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Week 2  - 11 januari t/m
15 januari 2021

Weektaak af: dinsdag 19 januari, zie magister!!!
  • Zorg voor een nieuw leesboek!
  • Je mag ook een tijdschrift of stripboek lezen
  • Deze week: vervolg  grammatica: lijdend  voorwerp en schrijven: persoonlijk verslag.

Slide 3 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 4 - Slide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 5 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek/stripboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 6 - Slide

Rapportperiode 2
  • Lezen hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4: proefwerk (3x)
  • Grammatica zinsdelen en woordsoorten: proefwerk (3x)
  • Schrijven: proefwerk (2x)
  • Boekentoets: so (1x, totaal over drie rapporten)
  • Taaluur: O/V/G

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer je:
  • om het lijdend voorwerp van een zin te vinden.

  • leer je om een persoonlijk verslag te schrijven.

Slide 8 - Slide

Herhaling vorige les
Vorige week hebben we  geoefend met het vinden van het werkwoordelijk gezegde in een zin en hebben we verder geoefend met het maken van een flyer.

Slide 9 - Slide

Nakijken huiswerk
Controleer  weektaak  1. 

De antwoorden staan aan het eind van de les.

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 11 - Slide

Het lijdend voorwerp (p. 106)
Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een gezegde. Een zin kan nog meer zinsdelen hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp (lv). Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat overkomt of iets/iemand wat meemaakt.

Slide 12 - Slide

Het lijdend voorwerp (p. 106)

Noteer eerst onderwerp (ow) en werkwoordelijk gezegde (wg).
Stel dan de vraag: wat (wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Voorbeeld: Tom (ow)/leest/een mooi boek/in zijn vrije tijd.
‘Tom’ is het onderwerp en ‘leest’ het gezegde.
Wat leest Tom in zijn vrije tijd?
Antwoord = een mooi boek, dus het lijdend voorwerp is ‘een mooi boek’.

Let op: afstanden, gewicht en maten kunnen nooit lijdend voorwerp zijn.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Persoonlijk verslag schrijven (p. 96)
Een persoonlijk verslag is een tekst waarin je beschrijft wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd. Dat kan bijvoorbeeld een beschrijving zijn van een wedstrijd of een vakantie. Je vertelt de lezer alles wat hij moet weten. 

Dat doe je door in het verslag antwoord te geven op de 5w+h-vragen.
Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.

Bekijk het filmpje op de volgende pagina. Het filmpje gaat over een samenvatting , maar de uitleg kun je ook gebruiken voor je verslag.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Slide

Maken
Maken
Lijdend voorwerp: maken opdracht 1 t/m 5 p. 106/107


Persoonlijk verslag. Maken: startopdracht en opdracht 1  op bladzijde 96










 

Slide 18 - Slide

Inleveren huiswerk
Maak een foto van je huiswerk en lever in via LessonUp, uiterlijk 19 januari.

Eerder mag altijd!

Slide 19 - Slide

Inleveren weektaak

Slide 20 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 21 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 22 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 23 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 24 - Open question

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • hoe je het lijdend voorwerp kunt vinden in een korte zin?
  • weet je hoe je een persoonlijk verslag moet maken? 
  • Weet je wat 5 x W en 1 x  H betekent?

Slide 25 - Slide

Nakijken

Slide 26 - Slide

Nakijken weektaak 1
Maken
Werkwoordelijk gezegde: maken opdracht 1 t/m 6 p. 80/81


Flyer maken: opdracht 2 en opdracht 3 maken op bladzijde 71










 

Slide 27 - Slide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 80
Opdracht 1
1 pv = wordt; wg = wordt gehuldigd
2 pv = laat; wg = laat zien
3 pv = heb; wg = heb gedownload
4 pv = presteer; wg = presteer
5 pv = rijdt; wg = rijdt
6 pv = volleybalden; wg = volleybalden

Slide 28 - Slide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 80
Opdracht 2
1 pv = hebben; ow = wiskundigen; wg = hebben
2 pv = hebben; ow = de zeeverkenners; wg = hebben meegedaan
3 pv = belde; ow = de postbode; wg = belde aan
4 pv = wilde; ow = Nelske; wg = wilde blijven eten
5 pv = biedt; ow = je vader; wg = biedt aan
6 pv = voeren; ow = de politieagenten; wg = voeren uit


Slide 29 - Slide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 3
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld:
1 Met een drone hebben Britse archeologen sporen van beschaving in het regenwoud in kaart gebracht.
Met een drone zouden Britse archeologen sporen van beschaving in het regenwoud in kaart gebracht hebben.
2 Voor het eten hebben Jessica en haar broertjes in de keuken hun handen met zeep moeten wassen.





Slide 30 - Slide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 3
3 Bij de visboer heeft iedere liefhebber van forel de vis als geheel, als filet of als moot kunnen kopen.
Bij de visboer zou iedere liefhebber van forel de vis als geheel, als filet of als moot hebben kunnen kopen.






Slide 31 - Slide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 4
1 pv = leeft; ow = een groot misverstand over taarten; wg = leeft
2 pv = mogen; ow = taarten; wg = mogen gebakken worden
3 pv = oefenen; ow = we; wg = oefenen
4 pv = ogen; ow = ze; wg = ogen
5 pv = vinden; ow = we; wg = vinden







Slide 32 - Slide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 5
1 ow = een kudde schapen; pv = zorgde
2 ow = tien pakken koffie; pv = stonden
3 ow = een partij voetbalschoenen; pv = spoelde
4 ow = de inwoners van het ingestorte flatgebouw; pv = moeten
5 ow = vijftien deelnemers aan de triatlon; pv = hebben
6 ow = een aantal klasgenoten uit 1B; pv = gaat

Slide 33 - Slide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 5
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld:
1 Karel schrijft een e-mail aan zijn oma.
Hij heeft haar geschreven over zijn rapport.
Hij heeft zijn rapport niet aan haar kunnen laten zien.
2 Ik vergeet het goede antwoord op deze vraag.
Ik ben het goede antwoord op deze vraag vergeten.
Ik zou het goede antwoord op deze vraag vergeten zijn.







Slide 34 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 71
1
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
Hoe?


Waar? Bij de moskee
Wanneer? Tijdens het Suikerfeest
Waarom? Om mensen te vertellen over het Suikerfeest en de moskee te laten zien.
3 Eigen antwoord.
4 Eigen antwoord.
5 Eigen antwoord.

Slide 35 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 71
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Wie? De buurtmoskee
Wat? Drukte vanwege het Suikerfeest + open dag (rondleiding en lekkere hapjes)
Waar? Bij de moskee
Wanneer? Tijdens het Suikerfeest
Waarom? Om mensen te vertellen over het Suikerfeest en de moskee te laten zien.
3 Eigen antwoord.
4 Eigen antwoord.
5 Eigen antwoord.


Slide 36 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 71
1 Eigen antwoord
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

Kom naar de jongerendisco!!
Vanaf aanstaande zaterdag is er elke week van 21.00 tot 23.30 uur een speciale disco voor jongeren! Als jij 12, 13, 14, 15 of 16 jaar bent, mag jij daarheen!

Slide 37 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 71
Tijdens deze disco zal er supergezellige muziek gedraaid worden, zodat je lekker kunt dansen. Toegang kost €2,50, drankjes en snacks kosten €1,- per stuk. Neem wel je identiteitskaart mee, zodat we kunnen checken hoe oud je bent!

De disco zit aan de Stationstraat 42. Je kunt er zowel met de fiets als het openbaar vervoer makkelijk komen.

Heb je vragen? Neem dan contact op via 06-12345678 of mail naar info@coladisco.nl.

Tot zaterdag!


Slide 38 - Slide

Weektaak 2 afgerond

Slide 39 - Slide