Week 3 Nederlands 1MK WS, ZD en schrijven

Nederlands 1MK week 3
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Nederlands 1MK week 3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Week 3  - 18 januari t/m
22 januari 2021

Weektaak af: dinsdag 26 januari, zie magister!!!
  • Zorg voor een nieuw leesboek!
  • Je mag ook een tijdschrift of stripboek lezen
  • Deze week: vervolg  grammatica: bijvoeglijk naamwoord en schrijven: persoonlijk verslag.

Slide 3 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 4 - Slide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 5 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek/stripboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 6 - Slide

Rapportperiode 2
  • Lezen hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4: proefwerk (3x)
  • Grammatica zinsdelen en woordsoorten: proefwerk (3x)
  • Schrijven: proefwerk (2x)
  • Boekentoets: so (1x, totaal over drie rapporten)
  • Taaluur: O/V/G

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer je:
  • om het (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord te herkennen.

  • leer je om een persoonlijk verslag te schrijven.

Slide 8 - Slide

Herhaling vorige les
Vorige week hebben we  geoefend met het vinden van het lijdend voorwerp in een zin en zijn we gestart met het maken van een persoonlijk verslag.

Slide 9 - Slide

Nakijken huiswerk
Controleer  weektaak  2. 

De antwoorden staan aan het eind van de les.

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 11 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord  (p. 132)
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Je zegt bijvoorbeeld: Wat een leuke fiets! Het bijvoeglijk naamwoord leuke vertelt iets over het zelfstandig naamwoord fiets.

Slide 12 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (p. 132)
Zo vind je een bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord: een mooie film (zn); nieuwe, grote huizen (zn).
Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: De film (zn) is mooi. De huizen (zn) zijn nieuw en groot.
Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): zwak → zwakke; mooi → mooie.
Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: gaaf – gaver – gaafst.

Slide 13 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (p. 132)
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal iets gemaakt is: een zilveren oorbel, een plastic emmer.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Persoonlijk verslag schrijven (p. 96)
Een persoonlijk verslag is een tekst waarin je beschrijft wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd. Dat kan bijvoorbeeld een beschrijving zijn van een wedstrijd of een vakantie. Je vertelt de lezer alles wat hij moet weten. 

Dat doe je door in het verslag antwoord te geven op de 5w+h-vragen.
Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.

Bekijk het filmpje op de volgende pagina. Het filmpje gaat over een samenvatting , maar de uitleg kun je ook gebruiken voor je verslag.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Slide

Maken
Maken
Bijvoeglijk naamwoord: maken opdracht 1 t/m 6 p. 132/133


Persoonlijk verslag. Maken: opdracht 2 en opdracht 3  op bladzijde 97










 

Slide 19 - Slide

Inleveren huiswerk
Maak een foto van je huiswerk en lever in via LessonUp, uiterlijk 26 januari.

Eerder mag altijd!

Slide 20 - Slide

Inleveren weektaak

Slide 21 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 22 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 23 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 24 - Open question

Inleveren weektaak

Slide 25 - Open question

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • kun je een (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord herkennen?
  • weet je hoe je een persoonlijk verslag moet maken? 
  • Weet je wat 5 x W en 1 x  H betekent?

Slide 26 - Slide

Nakijken

Slide 27 - Slide

Nakijken weektaak 2
Maken
Lijdend voorwerp: maken opdracht 1 t/m 5 p. 106/107


Persoonlijk verslag. Maken: startopdracht en opdracht 1  op bladzijde 96










 

Slide 28 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 106
Opdracht 1
1 pv = hebben
ow = wij
wg = hebben gekregen
Wat hebben wij gekregen? een groot groentepakket = lv
2 pv = hebben
ow = we
wg = hebben gevonden
Wat hebben we gevonden? nieuwe skates = lv
3 pv = houdt
ow = een hogedrukgebied
wg = houdt
Wat houdt een hogedrukgebied op afstand? storingen = lv

Slide 29 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 106
4 pv = ga
ow = ik
wg = ga opzoeken
Wie ga ik opzoeken? vrienden van de basisschool = lv
5 pv = kun
ow = je
wg = kun bekijken
Wat kun je bekijken? bijzondere schepen = lv
6 pv = vieren
ow = de grootouders van Max
wg = vieren
Wat vieren de grootouders van Max? hun 50-jarig huwelijksfeest = lv

Slide 30 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
Opdracht 2
1 ow = mijn vader
wg = koopt
lv = croissantjes
2 ow = we
wg = zitten
lv = x
3 ow = archeologen
wg = hebben gevonden
lv = het graf van Nefertiti

Slide 31 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
4 ow = Herma
wg = heeft gewijzigd
lv = haar profielfoto
5 ow = de jachthaven Het Zwanengat
wg = organiseert
lv = een grote receptie
6 ow = de backpacker
wg = heeft verlaten
lv = de Engelse kerk

Slide 32 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
Opdracht 3
1 De nieuwe trainer van ADO / besprak / de tactiek /met de aanvoerder van het team.
2 Tijdens het telefoongesprek / vertelde / hij / Loes / de waarheid.
3 Leerlingen op middelbare scholen / drinken / steeds vaker / energiedrankjes.
4 Iedereen / kan / zijn richtingsgevoel / op korte termijn / trainen.
5 Maikel / heeft / op zijn vijftiende / impulsief / zijn roepnaam / veranderd.
6 Een kleurboek voor volwassenen / vinden / de meeste mensen / wel leuk.

Slide 33 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
Opdracht 4
1 je = ow
en leuk weetje = lv
2 jij = ow
op mij = ander zinsdeel
3 Cor = ow
een extra afdruk van die leuke vakantiefoto’s = lv
4 op zijn nieuwe keyboard = ander zinsdeel
zijn favoriete muziek = lv
5 onze nieuwe tuintafel = ow
30 kilo = ander zinsdeel
6 Maya = ow
50 kilometer = ander zinsdeel

Slide 34 - Slide

Lijdend voorwerp bladzijde 107
Opdracht 5
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld:
1 Mijn moeder / koopt / een modetijdschrift.
2 Ik / wil / de rest / morgen / afmaken.
3 Moet/ Marianne / de keuken / schoonmaken?
4 De vrienden / gaan / morgen / hamburgers / bij MacDonald’s / eten.
5 Vanavond/ eet/ Dirk/ lasagne.
6 Heeft/ hij/ altijd/ de waarheid/ verteld/ aan zijn Franse vader?








Slide 35 - Slide

Verslag schrijven bladzijde 96
Startopdracht
1 -
2 Daarna, vervolgens, dan, als eerste, als laatste, tot slot, ten slotte

Slide 36 - Slide

Verslag schrijven bladzijde 96
1
1) eerst
2) Vervolgens/Daarna/Dan
3) vervolgens/daarna
4) vervolgens/daarna/dan
5) tot slot
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Ik vind het oppassen leuk, maar soms ook een beetje saai.
3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
- voorbeelden van wat de oppas en de kinderen meemaken

Slide 37 - Slide

Weektaak 3 afgerond

Slide 38 - Slide