Met -t, met -dt of met -d?

Hoe weet je of de persoonsvorm eindigt op -d, -t of -dt?
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoe weet je of de persoonsvorm eindigt op -d, -t of -dt?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat is het gezegde van een zin?

Slide 3 - Open question

Junior fietste laatst in zijn onderbroek over de snelweg.

Slide 4 - Open question

Twee keer per jaar worden bij mij op school de ramen gelapt.

Slide 5 - Open question

Volgens wetenschappers kunnen drones bootvluchtelingen
helpen vinden.

Slide 6 - Open question

Over welke stelling moesten jullie gaan discussiëren?

Slide 7 - Open question

Nederland moet binnen één generatie overstappen op groene energie.

Slide 8 - Open question

Voor het feest hebben we het podium helpen opbouwen.

Slide 9 - Open question

Leo _____________ zijn kat van de pitbull.
A
red
B
redt

Slide 10 - Quiz

Frans _____________ met zijn vriendin.
A
knuffelt
B
knuffeldt

Slide 11 - Quiz

Jij _____________ altijd voor je beurt.
A
antwoort
B
antwoordt

Slide 12 - Quiz

Kim _____________ de kat van de buren
A
aaid
B
aait

Slide 13 - Quiz

Fabienne _____________ haar hand aan de verwarming
A
brant
B
brandt

Slide 14 - Quiz

_____________ jij de beelden in de tuin?
A
verwoest
B
verwoesd

Slide 15 - Quiz

Jij _____________ die struik op een mooie plek.
A
plant
B
plandt

Slide 16 - Quiz

Ik _____________ dat jij de dader bent.
A
vermoedt
B
vermoed

Slide 17 - Quiz

Ik _____________ alle ruimte van mijn kamer.
A
benut
B
benudt

Slide 18 - Quiz

_____________ jij alle tijd die je hebt?
A
benut
B
benudt

Slide 19 - Quiz

Vul de goede vorm in:
Wie ___ de nieuwe koning of koningin? (worden)

Slide 20 - Open question

Vul de goede vorm in:
Mijn vader ___ de worsten aan op de barbecue. (braden)

Slide 21 - Open question

Vul de goede vorm in:
Elke zondag ___ ik me als prinses. (verkleden)

Slide 22 - Open question

Vul de goede vorm in:
Een pizzabakker ___ het deeg altijd erg lang. (kneden)

Slide 23 - Open question

Vul de goede vorm in:
Papa ___ altijd harder in de auto dan mama. (rijden)

Slide 24 - Open question

Vul de goede vorm in:
Heel af en toe ___ ik met de deuren van boosheid (smijten)

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide