NN7 - Grammatica §2 - Zelfstandig naamwoord en lidwoord - 1HV

§ 2 Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Cursus 5 Grammatica

1havo/vwo

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

§ 2 Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Cursus 5 Grammatica

1havo/vwo

Slide 1 - Slide

Vandaag leer je dat er verschillende soorten zelfstandige naamwoorden en lidwoorden zijn.

Slide 2 - Slide

Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in woordsoorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens (meisje, leerling), dier (zeehond), plant (geranium), ding (balpen) of gevoel (haat).

Een concreet zelfstandig naamwoord (czn) geeft iets tastbaars aan, iets wat je kunt aanraken: fiets, trouwring, rivier, berg.

Een abstract zelfstandig naamwoord (azn) geeft iets aan wat je niet kunt aanraken (begrippen als ruzie, maand, onrust, tijd).

Slide 4 - Slide

Een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord:
Max, Utrecht, Rijksmuseum.

Slide 5 - Slide

Zo herken je een zelfstandig naamwoord

  • Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud: huis – huizen; lepel – lepels.

  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: huis – huisje; lepel – lepeltje.

  • Je kunt er vaak de, het of een voor zetten: het huis – een huis; de lepel – een lepel.

Slide 6 - Slide

Bepaald en onbepaald lidwoord

Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord:
de jas (zn).

Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden:

een (lw) heel mooie jas (zn).

Slide 7 - Slide

De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), want bij de auto en het boek weet je precies welke auto of welk boek bedoeld wordt.
 
Bij een auto en een boek of bij een appel weet je dat niet. Daarom is een onbepaald lidwoord (olw).

Slide 8 - Slide

Let op:

  • Het woord het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort:
    Het is vier uur en buiten is het guur, want het regent en het waait.
  • Het woord een is geen lidwoord als je het uitspreekt als het cijfer 1: een van de jongens.

Slide 9 - Slide

Wat voor zelfstandig naamwoord?
sprookje
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 10 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoord?
koopman
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 11 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoord?
€1-munt
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 12 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoord?
geld (!!)
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 13 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoord?
pistoolgarnaal
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 14 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoord?
Boskoop
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 15 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoord?
vuur
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 16 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoord?
werk
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 17 - Quiz

Wat voor zelfstandig naamwoord?
dankbaarheid
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
zelfstandig naamwoord eigennaam

Slide 18 - Quiz

Wat voor lidwoord?
HET geld wordt door jou betaald.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 19 - Quiz

Wat voor lidwoord?
Sprookjes van
duizend-en-EEN-nacht zijn mooi.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 20 - Quiz

Wat voor lidwoord?
DE stad is verlaten.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 21 - Quiz

Wat voor lidwoord?
Er loopt EEN leerling door de gang.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 22 - Quiz

Wat voor lidwoord?
Pak jij HET boek uit je tas?
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 23 - Quiz

Wat voor lidwoord?
Ik heb HET snel teruggelegd.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord

Slide 24 - Quiz

Ga nu op DE laptop naar DE opdrachten van Nieuw Nederlands die in DE planning staan.

Slide 25 - Slide