Proefles groep 8 Zelfstandig naamwoord en lidwoord - 1HV

WELKOM GROEP 8!!
Lesje zelfstandig naamwoord en lidwoord



Het gezang door het schoolkoor tijdens de muziekles

Het lesboek
Het logo
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

WELKOM GROEP 8!!
Lesje zelfstandig naamwoord en lidwoord



Het gezang door het schoolkoor tijdens de muziekles

Het lesboek
Het logo

Slide 1 - Slide

Doel van deze les:
Vandaag leer je dat er verschillende soorten zelfstandige naamwoorden en lidwoorden zijn.

Slide 2 - Slide

Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in woordsoorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens (meisje, leerling), dier (zeehond), plant (geranium), ding (balpen) of gevoel (haat).

Slide 4 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens (meisje, leerling), dier (zeehond), plant (geranium), ding (balpen) of gevoel (haat).

Een concreet zelfstandig naamwoord geeft iets tastbaars aan, iets wat je kunt aanraken: fiets, trouwring, rivier, berg.

Slide 5 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens (meisje, leerling), dier (zeehond), plant (geranium), ding (balpen) of gevoel (haat).

Een concreet zelfstandig naamwoord geeft iets tastbaars aan, iets wat je kunt aanraken: fiets, trouwring, rivier, berg.

Een abstract zelfstandig naamwoord geeft iets aan wat je niet kunt aanraken (begrippen als ruzie, maand, onrust, tijd).

Slide 6 - Slide

Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord:
Max, Utrecht, Rijksmuseum.
Jazeker, ook Rotterdam!

Slide 7 - Slide

Zo herken je een zelfstandig naamwoord

  • Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud: huis – huizen; lepel – lepels.

  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: huis – huisje; lepel – lepeltje.

  • Je kunt er vaak de, het of een voor zetten: het huis – een huis; de lepel – een lepel.

Slide 8 - Slide

Bepaald en onbepaald lidwoord

Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord:
de jas (zn).

Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden:

een (lw) heel mooie jas (zn).

Slide 9 - Slide

De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), want bij de auto en het boek weet je precies welke auto of welk boek bedoeld wordt.
 
Bij een auto en een boek of bij een appel weet je dat niet. Daarom is een onbepaald lidwoord (olw).

Slide 10 - Slide

Let op:

  • Het woord het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort:
    Het is vier uur en buiten is het guur, want het regent en het waait.
  • Het woord een is geen lidwoord als je het uitspreekt als het cijfer 1: een van de jongens.

Slide 11 - Slide

We gaan een oefening maken op het werkblad!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video