Oefentoets H3 - de bank en jouw geld

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Op je bankrekening staat € 38,50. Deze week wordt € 10 afgeschreven voor je telefoonabonnement. Met je pinpas betaal je € 4,95 voor een cadeautje. Je zakgeld van € 20 voor deze maand wordt bijgeschreven.
Wat is het saldo op je bankrekening is na deze week?
timer
2:00
A
€ 53,45
B
€ 43,55
C
€ 63,55
D
€ 73,45

Slide 2 - Quiz

Wat is de juiste omschrijving van sparen?
timer
0:30
A
Dat je meer geld uitgeeft dan dat je overhoudt.
B
Dat je steeds meer inkomsten hebt.
C
Dat je al jouw geld niet nu uitgeeft, maar een deel bewaart voor later.
D
dat je steeds minder uitgaven hebt.

Slide 3 - Quiz

Geef twee voorbeelden van elektronisch betalen.
timer
2:00

Slide 4 - Open question

Stel: je bestelt bij een webshop een paar sportschoenen.
Je betaalt ze gelijk voordat je iets anders gaat doen en het vergeet.
Is hier sprake van directe of indirecte ruil?
timer
0:30
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 5 - Quiz

Is in het onderstaande voorbeeld sprake van directe of indirecte ruil?
Je ruilt met je vriend een dvd voor een computergame.
timer
0:30
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 6 - Quiz

In de vakantie pas je een paar keer op bij de buren. In ruil daarvoor mag je aan het eind van de vakantie een dag mee naar een pretpark.
Is hier sprake van directe of indirecte ruil?

timer
0:30
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 7 - Quiz

Peter spaart voor een scooter. Hij zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank, zodat het geld sneller aangroeit.

Wat zijn de 2 spaarmotieven van Peter?

timer
0:30
A
Sparen voor een doel & sparen uit voorzorg
B
Sparen uit voorzorg & sparen voor de rente
C
Sparen voor de hobby & sparen voor een doel
D
Sparen voor een doel & sparen voor de rente

Slide 8 - Quiz

Op de spaarrekening van Jan staat € 286. Na een jaar heeft de bank de rente bijgeschreven. Er staat dan € 288,57 op zijn rekening. Hoeveel % rente heeft Jan ontvangen?
Rond af op 1 decimaal
timer
3:00

Slide 9 - Open question

Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn.
Welke van deze geldfuncties herken je in het volgende geval?

Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon
€ 20 goedkoper is dan bij Bol.com.

timer
0:30
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 10 - Quiz


Welke geldfunctie herken je in het onderstaande voorbeeld?

Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.

timer
0:30
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 11 - Quiz

Uit welke twee delen bestaat de maandtermijn die je betaalt vanwege een lening die je bij de bank hebt afgesloten?

Kies twee van de vier antwoorden.
timer
0:30
A
Aflossing + afsluitkosten
B
Aflossing + rente
C
Afsluitkosten + afsluitprovisie
D
Afsluitprovisie + rente

Slide 12 - Quiz

Ouders van Finn willen een nieuwe keuken. Omdat ze niet genoeg spaargeld hebben, lenen ze bij de bank € 4.000. Ze spreken af dat drie jaar lang 132 euro per maand terugbetalen.

Welk bedrag betalen ze extra door het geld te lenen?
timer
2:00
A
4000
B
4752
C
132
D
752

Slide 13 - Quiz

Sadet heeft bij een bank € 1.500 geleend. Ze betaalt € 114
aan rente.
Hoeveel procent is de rente van haar lening geweest?

timer
2:00
A
13,2 %
B
0,8 %
C
7,6 %
D
1,8 %

Slide 14 - Quiz

In een winkel heb je een T-shirt gekocht. Je pint het bedrag van je aankoop. Wat verandert door deze betaling aan het chartaal en het giraal geld dat je hebt? Kies het juiste woord.

Het giraal geld ......... terwijl mijn chartaal geld .........
timer
0:30
A
giraal blijft gelijk chartaal blijft gelijk
B
giraal neemt af chartaal neemt af
C
giraal daalt chartaal blijft gelijk
D
giraal blijft gelijk chartaal daalt

Slide 15 - Quiz

Esther wil een drumstel hebben. Ze spaart ervoor.
Nu heeft ze een aanbieding gezien van € 175. Ze heeft nog niet genoeg gespaard en vraagt haar ouders of ze het geld van hen kan lenen. Wat is een voordeel als dat mag?
Kies HET BESTE antwoord wat bij de theorie past.
timer
0:30
A
Ze kan er eerder over beschikken.
B
Ze kan direct met haar ouders praten.
C
Ze kan vragen of ze mee mag eten.
D
Ze kan van dat geld wat ze leent kleren kopen.

Slide 16 - Quiz

Esther leent van haar ouders geld voor een drumstel. Ze moet het geld binnen een halfjaar terugbetalen.
Leg uit dat Esther komende maanden een financieel probleem kan hebben. Kies het juiste antwoord.
timer
1:00
A
Ze heeft geen probleem en kan blijven uitgeven.
B
Ze kan gewoon meer lenen bij haar ouders.
C
Als ze krap zit betaalt ze de lening niet af.
D
Ze kan de komende tijd minder aan andere dingen uitgeven.

Slide 17 - Quiz